Wanneer zijn quantum verschijnselen merkbaar? (Vwo examen 2017-II opgave 24)

Joël stelde deze vraag op 23 mei 2018 om 23:23.

Hey,

Ik doe morgen examen voor natuurkunde en ik heb daarvoor een aantal examens gemaakt, waaronder ook het examen van 2017 2e tijdvak waarbij ik het antwoord op vraag 24 niet helemaal begrijp.

De vraag heeft te maken met het tunnelen van elektronen door een bepaalde coating. Er is gegeven dat de debroglie-golflengte = 7,45*10^-8 / sqrt(T). Je moet bij de opgave nagaan of er bij T=2000K een quantumverschijnsel zou optreden. Nu snap ik wel dat je daarvoor de T moet invullen in de debroglie-golflengte formule, maar ik snap niet onder welke voorwaarde geldt dat de debroglie-golflengte voldoet aan een quantumverschijnsel.  Ik dacht namelijk: hoe kleiner de debroglie-golflengte, hoe meer het lijkt op een quantumverschijnsel (omdat quantumverschijnselen kleiner zijn). Als ik echter kijk naar het tweede deel van de vraag (waarin je moet uitleggen of dit effect bij lagere temperaturen sterker zal zijn of niet) blijkt het tegenovergestelde waar (volgens het correctievoorschrift). Een lagere T en dus een hogere debroglie-golflengte zou het effect versterken.

Nu is mijn vraag wat het verband is tussen de debroglie-golflengte en het feit dat je iets een quantumverschijnsel kan noemen. Zitten daar bepaalde voorwaarden aan (zo wordt er genoemd dat de debroglie-golflengte in de orde van de grootte van de dikte van moleculen is)?

Alvast bedankt voor een antwoord!

Reacties

Theo de Klerk op 23 mei 2018 om 23:37
Er zijn 2 indicaties dat quantum verschijnselen "merkbaar" optreden. Ze zijn er altijd, maar in "gewone" dagelijkse toestanden niet merkbaar omdat alles continu lijkt te verlopen (hoewel het discrete stapjes zijn van 10-34 J of 10-20 m).

Bij de DeBroglie golflengte  bereken je in feite de kans dat een deeltje zich ergens bevindt: het kwadraat van de functie (vaak sinus-vormig) is altijd positief of 0 en is een indicatie voor de aantrefkans.
Bekijk dan volgend plaatje:



Als de golflengte λ "ongeveer" past in een ruimte waarin het deeltje kan bewegen  (bijv. tussen "wanden" als buitenste regionen van een atoom voor elektronen of soms ruimte tussen atomen voor vrije elektronen), dan treden quantum verschijnselen op want het deeltje kan op sommige plekken wel en op andere bijna niet gevonden worden.

Passen heel veel golflengtes in de ruimte dan kan het deeltje overal in die ruimte zijn - geen quantum verschijnsel zichtbaar.

Past geen golflengte in de ruimte dan kan het deeltje zich daar niet bevinden.

Dus bij
>Een lagere T en dus een hogere debroglie-golflengte zou het effect versterken.

zie je dat λ groter wordt bij lagere T en dus minder vaak (of helemaal niet) past in de vrije ruimte voor het deeltje. Quantum verschijnselen worden merkbaarder.


De andere "indicator" is de Heisenberg onzekerheid:
ΔEΔt > h/(4π)  of ΔxΔp > h/(4π)   
Als de energieonzekerheid rond 10-34 ligt (h = 6.10-34) of als we meten dat E = 0 J (maar met onzekerheid 10-34) dan treden quantumverschijnselen merkbaar op.
Ditto als de positie bijv. 0 is (oorsprong 0 op "geschikte positie" gekozen) maar ook met kleine onzekerheid 10-34 heeft

Recent werd een soortgelijke vraag gesteld: https://www.natuurkunde.nl/vraagbaak/61042
Joël op 23 mei 2018 om 23:47
Bedankt! Ik begrijp het nu helemaal. Dat visuele plaatje is erg handig trouwens.
Theo de Klerk op 24 mei 2018 om 18:50
En jawel.. daar was ie weer: uit examen van vandaag:




Vul je voor m de massa van een H atoom in, voor T = 10 K dan komt er een golflengte uitrollen die in ordegrootte 10-10 m is: de afstand tussen OH en H atoom. Dus reactie zeker mogelijk.
Daarmee 3 punten verdiend.

En bij de volgende vraag: Verander H door D (deuterium, 2x zoveel massa) dan wordt de golflengte kleiner. Er passen (iets) meer golflengtes in de scheiding van 10-10 m dus het quantum effect neemt af...
Weer 2 punten verdiend... (van totaal 72). Da's alvast 5/72-ste binnengehaald aan punten.
Joël op 24 mei 2018 om 22:23
Ja inderdaad! Ik was tijdens het examen echt blij dat ik de vraag gesteld had, het kwam vrijwel letterlijk (weer) terug op het examen. Toen ik de vraag zag dacht ik meteen hieraan. Heeft me zeker geholpen want ik vind (en waarschijnlijk wel meerderen) quantumfysica toch wel het meest moeilijke onderwerp om echt te kunnen begrijpen. Nogmaals bedankt voor het antwoord.
Jan van de Velde op 24 mei 2018 om 22:30

Joël plaatste:

 ik vind (en waarschijnlijk wel meerderen) quantumfysica toch wel het meest moeilijke onderwerp om echt te kunnen begrijpen. 
Niels Bohr, toch niet de minste der stervelingen, zei:

"If you can fathom quantum mechanics without getting dizzy, you don't get it"
https://videnskab.dk/teknologi/et-kvantebitte-spring-naermere-supercomputeren

dus misschien begrijp je het tòch :) 

groet, jan
Theo de Klerk op 24 mei 2018 om 22:57
Tja... niet vaak komt een vraagbaakvraag zo bijna letterlijk in een examen terug (maar wel dit onderwerp!). Dus... goed dat je het vroeg en...nu hopen dat je hele examen goed ging. Het leek een heel redelijk examen (ik schat N=1) wat ik in zo'n 60-70 minuten wel af had (als fysicus) dus 3 uur is een redelijke tijd voor leerlingen. De tendens lijkt zich door te zetten: meer nadenken, begrijpen (inzicht) en wat minder rekenen. Daarin verschilt Nederland met zijn buurlanden in natuurkunde-examens.

En naast Binas is er nu ineens ook Science Data (waarom Engelse naam?). Vanwege monopolie? Alsof je ook kunt kiezen waarheen je de belastinggelden overmaakt...
G. op 13 juni 2018 om 22:49
In het examen 2018-I berust vraag 9 (en verder) over kwantum helaas op een misvatting. De uitleg hierboven over golflengte en quantumverschijnselen geldt alleen voor opgesloten deeltjes, niet voor een barrière waar doorheen getunneld moet worden.

De debrogliegolflengte in vergelijking met de breedte van de barrière zegt helemaal niets over de tunnelkans. Die hangt af van het verschil tussen de hoogte van de barrière en de energie van het deeltje, en van de breedte van de barrière. De golflengte van het deeltje heeft hier niets mee te maken. Het correctievoorschrift heeft het dus bij het verkeerde eind.

Verschillende docenten en hoogleraren hebben hierover geklaagd bij de examenmakers. Het is jammer dat er geen aanvulling op het correctievoorschrift is uitgebracht. Hierdoor draagt het CvTE eraan bij dat deze misvatting in stand wordt gehouden!
Theo de Klerk op 13 juni 2018 om 23:46
wel of geen quantum-effecten worden vooral bepaald door
1) de Broglie golflengte (ongeveer) gelijk aan de vrije ruimte van het deeltje (vaak een "doos" of "potentiaalput")
2) Heisenberg onzekerheidsrelatie ΔEΔt of  ΔpΔx in ordegrootte h (10-34 Js) is

Effecten zijn iets anders dan tunnel-effect. Om een tunnel-effect te kunnen hebben moeten quantum effecten wel merkbaar zijn (anders vindt het tunnel-effect sowieso niet plaats - een voetbal gaat niet spontaan door een deur heen, een elektron kan wel (soms) uit een geschikte doos (over de rand heen) komen).

De vraagstelling met "quantum-tunneleffect" is wat ongelukkig (foutief zelfs) gekozen. "Quantum effect" is beter. En als dat er is, kan de volgende vraag zijn "en kan hier een tunnel effect optreden?"
In dit geval waarbij atomen "overwippen" heb je te maken met overlappende golffuncties (zodat de kans niet 0 is) en niet met een barriere in de zin van tunneling.



Veel quantum effecten (kernfusie in de zon, enzymen, DNA bruggen, fotosynthese en misschien postduif-navigatiegevoel ) staan opgesomd in hoofdstuk 2 van "The Quantum Age" van Brian Clegg wat een aardig inzicht geeft in hoe dat "gekke", "contra-intuitieve" quantummechanica toch grote effecten heeft op allerlei dagelijkse gebeurtenissen.
G. op 14 juni 2018 om 07:47
De makers zien de bult in figuur 1 wel degelijk als een energiebarrière waar doorheen getunneld moet worden. Dit blijkt uit de vraagstelling (bij vraag 10 en 11 staat het woord energiebarrière letterlijk in de tekst).

Bedenk eens wat er zou gebeuren als deze barrière veel hoger zou zijn, maar bij dezelfde breedte en bij dezelfde omgevingstemperatuur (en dus energie van de tunnelende deeltjes). De tunnelkans zou daardoor veel kleiner worden, en bij een oneindig hoge barrière zelfs 0 worden, terwijl λ en a niet zouden veranderen. Hieruit blijkt al dat het gewenste antwoord bij vraag 9 niet kan kloppen.
Theo de Klerk op 14 juni 2018 om 08:57
De barrière vraag 11 is vanuit meer kanten onderuitgehaald door "ter zake deskundigen" . Misschien dat dit mede leidde tot N=1,3 bij de uiteindelijke puntentoekenning? (de MRI opgave had ook enkele onzin-elementen).
Er is al een paar jaar "gedoe" over de examenvragen - hoog tijd dat het CvTE /Cito deze laat maken door experts op hun gebied, voldoende versimpeld voor niveau havo of vwo.
Theo de Klerk op 15 juni 2018 om 10:06
Overigens zijn energie (en gebrek eraan) en golflengte wel aan elkaar gekoppeld:
λ=h/p  en E=p2/(2m)

maar λ bepaalt of het deeltje ergens past (quantum effect merkbaar) terwijl E (of tekort ΔE) bepaalt of getunneld wordt.
Bij voldoende grote E kan de golffunctie "boven de barrière" blijven en kan het deeltje zich verplaatsen naar andere gebieden zonder noodzaak tot tunnelen
Abel op 02 mei 2020 om 20:24
Bedankt voor alle heldere uitleg over quanumfysica bij deze vraag Theo! Wordt na een jaar nog steeds goed gebruikt en vast niet alleen door mij. Heb overmorgen Natuurkunde en snapte de opdracht en theorie niet perfect, nu wel!
Theo de Klerk op 03 mei 2020 om 16:18
Soms zou een schoolboek ook wel eens wat duidelijker mogen zijn.
RB op 13 april 2022 om 17:10
Er is over de quantumvraag van het vwo examen natuurkunde 2018 (tijdvak 1) een artikel geschreven door natuurkundedocent Lodewijk Koopman, waarin onder andere het hierboven door G. gestelde wordt bevestigd.

Het artikel is gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde, december 2018 (zie de bijlage).

Bijlagen:

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Noortje heeft zevenentwintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Noortje nu over?

Antwoord: (vul een getal in)