Enkele vragen over blootstelling van de ooglens aan ioniserende straling
naar aanleiding van A.J.J. Bos et al., Inleiding tot de stralingshygiëne, 2009
In het Besluit Stralingsbescherming zijn dosislimieten vastgelegd voor de equivalente dosis $H_\text{T}$ ontvangen per kalenderjaar door de ooglens van personen in verschillende categorieën (Bos 13.5.6). Dit is niet bedoeld als een equivalente dosis die men 'mag' oplopen, want de dosislimieten stellen alleen grenzen waar aan verplichtingen wat betreft rechtvaardiging en optimalisatie (ALARA) is voldaan.
Toch kan het gebeuren dat men in een praktijkgeval $H_\text{T}$ wil bepalen nadat iemands ogen aan ioniserende straling zijn blootgesteld.
a. Geldt de dosislimiet dan voor een enkele ooglens of voor beide ooglenzen samen?
Stel dat een ooglens bij een incident een orgaandosis $D_\text{T}=2\,\text{mGy}$ heeft ontvangen door uitwendige bestraling met energierijke bèta's of fotonen (Bos 6.2.1).
b. Geldt dan voor de door de ooglens ontvangen equivalente dosis
$H_\text{T}=w_\text{R}\cdot D_\text{T}=1\cdot 2=2\,\text{mSv}$ (Bos 6.2.1)?
Als ik hiervan de bijdrage aan de effectieve dosis $E$ (hele lichaam) wil berekenen, moet ik $H_\text{T}$ dan vermenigvuldigen met een weefselweegfactor $w_\text{T}=0,05$ (Bos 6.2.2.1 tabel 6.3, 'Overige organen/weefsels')?
d. Waardoor behoort de ooglens 'tot de meest stralingsgevoelige organen' (Bos 5.4.2.2)?
Groet, Jaap