Dag Layla,

Omdat elke oefening weer net anders zal zijn is één stappenplan voor "dit soort" sommetjes niet echt tot in detail te geven te geven. Laten we hier deze dus even stap voor stap doorlopen:

Wel algemeen, voor alles wat met krachten te maken heeft: 
Stap 1 tekenen, ongeveer op schaal en ongeveer in de juiste hoeken. Ongeveer, het komt allemaal niet op een millimeter tenzij je uit de tekening grafisch de grootte van bepaalde vectoren wil gaan opmeten. 
Zo krijg je zicht op de situatie. 

Lukt het je om twee bolletjes te schetsen op 8 cm afstand van elkaar, en een derde bolletje dat 5 cm van elk is verwijderd (nb, daar zijn dus twee mogelijke plaatsen voor, maar één is hier genoeg) 

Groet, Jan

Je kunt E ook uitrekenen als je voldoende wiskundige bagage hebt. De veldsterkte wordt gegeven door E = f q/r² en is een vector. Zodat als meerdere ladingen veldsterkten in een punt geven, de resultante de vectoriele som is. Je kent de afstand r (5 cm) van elke lading q tot het bereken-punt. 

• Welke kant op wijst elk van de E vectoren?
• Wat is de hoek tussen beide vectoren?
• Wat is dan de vectoriele som van beide?

Ik heb dat ook gedaan maar ik snap eigenlijk ook niet wat er gebeurt en waarom, de oplossing van deze vraag werkt met coordinaten(4,3) en splitsen de veldsterktes in componenten en ze bepalen een tangens hoek, er gebeurt zoveel in deze oefening. 

getekend....

een proeflading is in dit soort sommetjes per definitie de positieve eenheidslading 

teken vectoren, pijlen, vanuit die proeflading, in de juiste richting van aantrekking of afstoting door de elk van de twee gegeven ladingen.

De grootte zien we wel in de volgende stap. 

>deze vraag werkt met coordinaten(4,3) 

Zoals Jans tekening al toont zal de proeflading die op 5 cm afstand van de linker en rechter lading staat op positie (4,3) staan. Immers je kunt rechthoekige driehoeken tekenen met als schuine zijde de verbinding tussen de proeflading en een andere lading en volgens Pythagoras geldt dan voor zowel de linker als rechter lading dat de afstand tot de proeflading √( 4² + 3² ) = √5² = 5

(de positie (4,-3) is ook geldig maar feitelijk het spiegelbeeld van de getekende proeflading)

vervolgvraag van Rogier afgesplitst naar
https://www.natuurkunde.nl/vraagbaak/96242