Dag L,

Kelvin is helemaal geen "exacte waarde" .

Een temperatuur in kelvin is absoluut, en dat wil zeggen, de laagst denkbare temperatuur is 0 K, dus iets als -10 K is onbestaand. Uitgaand van dat nulpunt kloppen ook van die dingen als de algemene gaswet. 400 K is inderdaad een 2 x zo hoge temperatuur als 200 K , terwijl 400 ^oC NIET een 2 x zo hoge temperatuur is als 200 ^oC (daar hangt nog een hele lange minschaal onder) . In graden celsius kun je dus niet met verhoudingen rekenen. 

In welke context wil je gaan omrekenen tussen die twee temperatuureenheden? 

Groet, Jan

Dag Jan,
Alvast bedankt!

Je kan de oefening in bijlage zien.

Het gaat over de toestandgrootheden bereken. 
Je moet hier graden omzetten naar kelvin. Normaal als je eenheden omzet moet je het aantal beduidende cijfers behouden. Bijvoorbeeld omzetting van 20 graden (2 beduidende cijfers) zou dan 29.10 tot de eerste ? 
Het is om te weten op hoeveel cijfers ik de einduitkomst moet afronden 😀
Met vriendelijke groeten

Dag L,

Hier is dat middelbareschoolregeltje (meer is dit allemaal niet) van die beduidende cijfers niet voor bedoeld, en hier zou ik overschakelen op gezond verstand. Als je 20,0 ^oC kunt aflezen kun je op diezelfde schaalverdeling ook  293,2 K aflezen. 

Overigens, je bent daar nog niet bij een eindantwoord dus je mag daar eigenlijk nog helemaal niet afronden. Reken onderweg steeds verder met tussenantwoorden met minstens één significant cijfer meer dan je voor een eindantwoord wenst. 

Groet, Jan

Dag L_,
Bij de omrekening van een temperatuur in graad Celsius naar kelvin of omgekeerd geldt een verschil van 273,15. Deze getalwaarde is als 'referentiewaarde' vermeld in de SI-brochure van het in 2019 herziene Système International, paragraaf 2.3.1:

https://www.bipm.org/en/publications/si-brochure
Het wordt me niet duidelijk of dit getal per definitie geldt en daarmee exact is.
In elk geval ligt het tripelpunt van water (vast-vloeibaar-gas) niet meer per definitie bij exact 273,16 K.

In de oefening kan men zonder bezwaar noteren

Volgens de vuistregels van het Nederlandse voortgezet onderwijs heeft de uitkomst drie beduidende cijfers. De teller van de breuk heeft er 4, de noemer 5; bij optellen en aftrekken telt men niet het aantal significante cijfers maar decimalen. De begindruk heeft er 3.

Overigens, wanneer was het water in de Oosterschelde zo koud? Ik kan me niet heugen dat het water bij Kattendijke zo fris was…
Groet, Jaap