Kracht op wervelschijf

Anne stelde deze vraag op 16 oktober 2022 om 13:35.

 Goedemiddag, 

Momenteel ben ik aan het leren voor mijn toelatingstoets Geneeskunde in maart. Hierbij kwam ik onderstaande opgave tegen en omdat het lang geleden is dat ik krachten en vectoren behandeld heb bij natuurkunde, ben ik eigenlijk volledig kwijt hoe dit soort ''eenvoudige' opgaven opgelost moeten worden en ik kan op geen enkele site vinden hoe dit precies berekend moet worden. Aldus het antwoordmodel is 140 N het goede antwoord. Zou iemand mij een zetje in de goede richting kunnen geven en kunnen helpen bij de oplossing?

Alvast enorm bedankt!
Groetjes, 
Anne



Reacties

Theo de Klerk op 16 oktober 2022 om 14:07
Ik vrees dat het antwoord fout is.

De resultante van de beide krachten vind je door de parallellogrammethode te gebruiken voor het optellen van vectoren. De resultante is dan de diagonaal.
In dat diagram zie je rechthoekige driehoeken met een hoek van 30 graden.
De halve lengte van de diagonaal is 100 cos 30º = 86,6 N.  De hele vector is dan het dubbele:
173,2 N
Anne op 16 oktober 2022 om 14:26
Hallo Theo, 

Dat vrees ik dan ook, want ik herken de parallellogrammethode nu weer en 173,2 zou daarmee inderdaad het kloppende antwoord moeten zijn. Ik ben zojuist nog een kracht-opgave tegengekomen waarbij ze in plaats van hoeken met afstanden werken. Ook dit herken ik totaal niet meer, aangezien de parallellogrammmethode hier denk ik niet meer toepasbaar is?

Groetjes,
Anne

Jaap op 16 oktober 2022 om 14:46
Dag Anne,
De biceps-opgave gaat over evenwicht van (kracht)momenten.
Een krachtmoment is niet een tijdstip, maar moment = kracht × 'arm' of M=F×d
waarbij 'arm' niet de arm van een mens is maar afstand vanaf het draaipunt tot aan de pijl van de krachtvector, loodrecht op de pijl.
De arm van de kracht op de pols is horizontaal 25 cm.
De arm van de kracht van de biceps is horizontaal 5 cm.
Evenwicht, als de onderarm niet gaat draaien: het moment dat de onderarm linksom probeert te draaien (tegen de wijzers van de klok in) is even groot als het moment rechtsom.
(F×d)linksom=(F×d)rechtsom
Gevolg: als de arm van de kracht op de pols 25/5=5 maal zo groot is als de andere arm, moet de kracht van de biceps 5 maal zo groot zijn als de kracht van de pols.
De kracht van het blok van 10 kg op de pols is ruwweg
kracht=massa×valversnelling=m×g=10×10=100 N
Het goede antwoord is zodoende…
Overigens is 'evenwicht van momenten' al jaren geleden geschrapt uit de leerstof voor het centraal examen vwo.
Groet, Jaap

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Clara heeft drie appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Clara nu over?

Antwoord: (vul een getal in)