minkowski-diagram: treinlengte en seinpalen (Overal Natuurkunde katern R, opg 71)

josephine stelde deze vraag op 04 april 2022 om 15:38.

 Goedemiddag,

Ik moet voor school een miskowskidiagram maken, maar kom er niet uit. Ik snap het principe, maar weet niet hoe ik de hoek moet berekenen van de x' en ct'. Zou u mij hierbij kunnen helpen. In de bijlage heb ik de hele opdracht gezet. het gaat dan om opdracht f. 
Alvas bedankt!

Met vriendelijke groet,

Josephine Roelofs 
 

Reacties

Jaap op 04 april 2022 om 15:59
Dag josephine,
Het is handig om ruitpapier te gebruiken, bij voorbeeld met hokken van 1×1 cm.
Zorg bij deze opdracht dat er ook voldoende ruimte op het papier is onder de horizontale as en links van de verticale as.
Het is ook handig om een 'standaarddiagram' te maken:
1 cm op de horizontale en verticale as komt overeen met 1 lichtseconde (ls);
de oorsprong van beide inertiaalstelsels valt samen.
Gegeven: de trein rijdt met een snelheid van 1/4 (dat wil zeggen 0,25·c) ten opzichte van de grond.
Teken de grond als het stelsel met assen die loodrecht op elkaar staan.
Dan is de t'-as van het treinstelsel schuin naar rechts omhoog: 1 hok opzij tegen 4 hokken omhoog.
En de x'-as: 4 hokken opzij tegen 1 hok omhoog.
Zo krijg je de assen met de hoek waar je naar vroeg, zonder te rekenen. Duidelijk zo?
Zo nodig kun je vervolgvragen stellen.
Groet, Jaap
Theo de Klerk op 05 april 2022 om 12:02
Het is belangrijk goed te snappen wat een Minkovsky diagram voorstelt, want het is een vreemde eend in de bijt van de "normale", klassieke, natuurkunde.
Het zijn feitelijk 2 x,t diagrammen in elkaar. En dan wordt t ook nog eens niet in seconden maar in afstand weergegeven. In plaats van indeling in 1 seconde eenheden wordt de afstand genomen die licht in 1 seconde aflegt, dus  c.1. En bovendien is de tijdsas niet de horizontale maar vertikale as. Geen s,t maar een t,s diagram dus.

Teken eerst het gebruikelijke x,t stelsel met t in ct eenheden en x ook in eenheden ct (afgelegde weg van licht). Zo ontstaat een "vierkant" assenstelsel met gelijk grote eenheden als tijd ct en afstand x=ct

Dan vervolgens teken je de positie van de trein die met 0,25 c rijdt volgens dit stelsel. Dat betekent een vertikale schuine lijn waarbij 1 vakje horizontaal wordt afgelegd tegen 4 vakjes vertikaal (1/4=0,25). Dat is de ct' as van het bewegende stelsel. Immers, in die trein blijf je op dezelfde plek, maar verandert de tijd (de gebruikelijke Y-as waarvoor x=0 niet verandert maar de tijd langs de Y-as wel).
De x' as is dan ook bekend: die heeft ook een hoek waarbij 4 vakjes horizontaal maar 1 vakje vertikaal oplevert (en dus een spiegeling is van de tijdsas t.o.v. de lichtlijn die diagonaal door het diagram loopt: na 1 seconde ook c.1 meter afgelegd).


Alles wat gelijktijdig is zijn gebeurtenissen die op dezelfde tijdslijn liggen. Bij het stilstaande stelsel zijn het de horizontale lijnen evenwijzig aan de x-as (die voor t=0 s staat), zoals je gewend bent, maar voor het bewegende stelsel zijn het de schuin liggende lijnen evenwijdig aan de x' as.

De "stilstaande" inspecteur ziet de uiteinden van de trein precies tussen de seinpalen op 2000 m en 3000 m voorbij gaan. (erg lange trein: zo zou Amsterdam CS met Amsterdam Muiderpoort verbonden zijn!) . Je kunt alleen exact meten als je dat op hetzelfde tijdstip doet. Anders speel je vals: de positie van de voorkant eerst meten en dan, terwijl de trein rijdt, een seconde later de achterkantpositie geeft een foute lengte. Voor- en achterkant moet je gelijktijdig meten.

En dan zie je dat de momenten waarop voor- en achterkant langs de seinpalen gaan helemaal niet op hetzelfde moment plaatsvinden in het bewegende stelsel. Een reiziger in de trein zou kunnen zien dat eerst de voorkant langs de 3000 m seinpaal op tijdstip ct2' en daarna de achterkant op ct1' de 2000 m seinpaal passeert. Niks gelijktijdig dus die meting van de treinlengte is ook geen 3000-2000 want hij bewoog in de tussentijd.


Meten in het bewegende stelsel betekent ook meten op gelijke tijdstippen in dat stelsel. Dus voor een reiziger in de trein is dat langs een schuine lijn waarvoor alle tijdstippen hetzelfde zijn in dat bewegende stelsel. Dat geeft een heel andere lengte voor de trein. Een langere lengte dan gemeten vanuit het "stilstaande" stelsel van de inspecteur. Het stelsel van de inspecteur heeft een te korte lengte. Het is een beetje hersengymnastiek maar daar komt dus de stelling vandaan dat "vanuit een bewegend stelsel lijken alle afstanden korter". Daarmee bedoelen ze: korter t.o.v. wat een "stilstaande" waarnemer zou meten die zich bevindt in het stelsel waarin hij en het te meten voorwerp stilstaan.  Want de meetlat in de trein en buiten de trein hebben precies dezelfde afmetingen: 1 m. De reiziger in de trein zal de treinlengte met die meetlat precies als 1030 m lang meten. Maar de inspecteur buiten de trein meet met zijn meetlat een kortere trein. Of, relatief gesproken, de reizigers vinden dat de inspecteur te weinig meters lengte meet omdat zijn meetlat (in meter eenheden) in werkelijkheid langer dan een (treinstelsel)meter is.
Geen wonder dat "relativiteitstheorie" niet al door Newton is bedacht en dat voor iedereen die er voor het eerst mee geconfronteerd wordt het erg verwarrend is met al die bewegende en stilstaande waarnemers en ook nog ongewone assenstelsels voor tijd en afstand.
Wie beweegt heeft een meetlat waarop de meter aanduiding langer is dan de "echte" ("eigen") meter en meet daarmee dus te korte afstanden. En die heeft een klok die te langzaam loopt en zo meer dan een seconde laat passeren tussen elke seconde-tik waardoor elk tijdsinterval korter lijkt omdat er minder (te lang durende) seconden verlopen. Zo heeft een bewegend stelsel lengtecontractie en tijdvertraging tov een stelsel met "eigen"lengte en tijd.

Theo de Klerk op 05 april 2022 om 13:39
En het is geen wonder dat de stilstaande inspecteur de rijdende trein te kort meet: hij doet dat in zijn eigen referentiestelsel op precies hetzelfde moment t=0.
Maar volgens de reizigers meet hij op t2' (op hun klok) de positie van de achterkant van de trein, en eerder op t1' de positie van de voorkant.  De trein (en dus ook de achterkant) is in die tussentijd (Δt' = t2'-t1') wat doorgereden en dus logisch dat de inspecteur in zijn eigen stelsel een te korte trein meet.


Voor twee gebeurtenissen (positie,tijd) zoals de meting van voor- en achterkant van een trein geldt dat als (x,t) de coördinaten in het ene stelsel zijn, de coördinaten (x',t') in een met snelheid v bewegend ander stelsel gegeven zijn door (Lorentztransformaties)
x' = γ (x - vt)
t' = γ (t - v/c2 x)
en daarmee intervallen als
Δx' = x2' - x1' = γ (Δx - v Δt)
Δt' = γ (Δt - v/c2 Δx)

Daarmee is de trein (Δx = 1000 m) gemeten op t=0 en Δt=0 (gelijktijdig) voor het bewegende stelsel met v= 0,25c en daarmee γ = 1,03:
Δx' = 1,03 (1000 - 0,25c ⋅ 0) = 1030 m
Δt' = 1,03 (0 - 0,25/c ⋅ 1000) = -8,6 . 10-7 s  (het tijdsverschil tussen het meten van positie voor- en achterkant volgens de klokken van de reizigers - klein, maar niet nul).
Jaap op 05 april 2022 om 21:17
Dag Theo,
Je reacties op Josephine's vraag maken me benieuwd naar je uitwerking van de vragen a tot en met g van de opdracht. Zou je een uitwerking willen plaatsen, of anders de uitkomsten in de conventionele eenheden seconde en meter?
Groet, Jaap
Theo de Klerk op 05 april 2022 om 22:38
Ik had verder niks uitgewerkt.

Maar voor a) en b):
de trein heeft een referentiestelsel dat ermee mee beweegt. De trein staat stil in dat stelsel. Het bewegende stelsel van de inspecteur gaat met snelheid -0,25 c achteruit. De reiziger in de trein "ziet" dat de inspecteur een te korte trein meet.
En wel met lengte L (=1000 m) = L0 /γ  (met v = 0,25c zal γ = 1/√(1-0,252)=1,03  )= L0/1,03

Inspecteur meet 1000 m = L0 (= lengte die machinist meet) /1,03
Machinist meet  1,03 x 1000 = 1030 m

De "echte" lengte van de trein (die stilstaat en waarvan positie van voor- en achterkant gelijktijdig gemeten) is 1030 m. De bewegende inspecteur waarnemer meet 1000 m al zullen de treinreizigers vinden dat hij dan niet op twee (voor hen kijkend op hun eigen klok) verschillende tijdstippen voor- en achterkant moet meten.
Theo de Klerk op 06 april 2022 om 14:46
c) de inspecteur meet een trein van 1000 m en de snelheid ervan 0,25c.
Om van voorkant tot achterkant (een lengte van 1000 m) 1 seinpaal te passeren is dan t = 1000/0,25c seconden nodig

d) volgens de machinist is de trein 1030 m lang. De afstand tussen de seinpalen voor inspecteur is 1000 m. Maar zijn stelsel beweegt met -0,25c snelheid langs dat van de machinist. Die zal dus een lengte-contractie meten: de  γ-waarde voor de machist is 1/1,03 = 0,97 (en - wonder van relativiteit de γ-waardes van beide stelsels vermenigvuldigd leveren 1 op: γinspecteur . γmachinist = 1,03 x 1/1,03 = 1)
De seinpalen staan volgens de machinist dus op onderlinge afstand 970 m - korter dan zijn trein.

e) Seinpalen 970 m uiteen. Trein rijdt (of seinpalen schieten naar achteren - relatief) met 0,25c
Het tijdsverloop tussen passeren van beide seinen met de voorkant is dan  Δt' = 970/0,25c 



f. Uit de tekening bij b (antwoord van 13:39 u, maar hierboven nogmaals wat aangepast) blijkt dat als de trein precies tussen de seinpalen zit volgens de inspecteur, de reizigers en machinist twee tijdstippen meten in plaats van simultaan. De achterkant wordt op t2' gemeten en dit is recenter dan de voorkant die al op t1' werd gemeten. De reizigers zien dus eerst de voorkant langs de voorste seinpaal gaan en pas daarna de achterkant langs de achterste paal.
Theo de Klerk op 07 april 2022 om 16:00
Een collega fluisterde me in dat deze opgave leek op Overal Natuurkunde, katern Relativiteit, laatste reeks opgaven (nr 71) met wat aangepaste getallen, dus de antwoorden hebben ook andere waarden:



met bijpassend antwoord:

Jaap op 07 april 2022 om 16:42
Paradox: trein en seinen

Dag Josephine,

Hieronder een uitwerking van de opdracht.
De inspecteur op de grond gebruikt een inertiaalstelsel S en is daarin in rust.
De machinist voorin de trein gebruikt een inertiaalstelsel S' en is daarin in rust.
a. Gegeven: 'De inspecteur ziet dat de voorkant en de achterkant van de trein de seinen gelijktijdig passeren.' 'Zien' betekent dat er fotonen van de gebeurtenis A 'achterkant van trein passeert achterste sein' naar de inspecteur bewegen en de inspecteur bereiken: dat is gebeurtenis C. Evenzo bewegen fotonen van de gebeurtenis B 'voorkant van de trein passeert het voorste sein' naar de inspecteur. Het 'zien' van een gebeurtenis op enige afstand is wezenlijk anders dan het 'meten' van die gebeurtenis. Bij zien en meten kunnen verschillende waarden van tijd en plaats horen.
De inspecteur is in rust ten opzichte van de seinen. De fotonen bereiken haar gelijktijdig. Dus de inspecteur staat midden tussen de seinen naast het spoor. De inspecteur heeft de afstand tussen de seinen gemeten als 1000 m. Bij de gebeurtenis A is de achterkant van de trein bij het ene sein en bij gebeurtenis B is de voorkant bij het andere sein. Voor de inspecteur is de lengte van de trein dan ook 1000 m.
b. De machinist in de trein meet de zogeheten eigenlengte (rustlengte) van de trein. Doordat de trein beweegt ten opzichte van de inspecteur, meet de inspecteur een kleinere treinlengte dan de eigenlengte (lengtekrimp). Het scheelt een factor γ=1/wortel(1-(v/c)²)=1/wortel(1-0,25²)=1,033. De machinist meet de eigenlengte van de trein, te weten 1000·1,033=1033 m.
c. Volgens de inspecteur moet een treinlengte van 1000 m passeren met een snelheid van 0,25·c. Dat duurt 1000/(0,25·3·108)=1,33·10–5 s. Volgens de inspecteur doet de trein over het passeren van één sein 13,3 microseconde.
d. De eigenlengte (rustlengte) van het spoor tussen de seinen is 1000 m. Doordat het spoor beweegt ten opzichte van de machinist, meet de machinist een kleinere spoorlengte dan de eigenlengte (lengtekrimp). De machinist meet de 'gekrompen spoorlengte', te weten 1000/γ=1000/1,033=968 m. Paradox: volgens de metingen van de machinist 'past' de trein (1033 m) niet tussen de seinen (spoorlengte 968 m), maar volgens de inspecteur past het wel (elk 1000 m).
e. Volgens de machinist moet een lengte van 968 m passeren met een snelheid van 0,25·c. Dat duurt 968/(0,25·3·108)=1,29·10–5 s. Tussen het moment dat de neus van de trein het achterste en het voorste sein passeert, meet de machinist een tijdinterval van 12,9 microseconde.
f. De vraag luidt: 'Wat ziet de machinist...'. We moeten dus wederom rekening houden met de tijd die een foton nodig heeft om de waarnemer te bereiken. Het onderstaande Minkowski-diagram is als volgt opgebouwd.
1. Teken de assen van het inertiaalstelsel S van de grond met de assen loodrecht op elkaar. De inspecteur is in rust bij x=0. De wereldlijn van de inspecteur valt samen met de t-as.
2. Teken de assen van het inertiaalstelsel S' van de trein met schuine assen. We laten de oorsprong van beide stelsels samenvallen.
3. Teken de gebeurtenissen A en B als stippen. Teken de lichtlijn van de fotonen van A en B naar de inspecteur. Teken de stip van gebeurtenis C als de fotonen van A en B de inspecteur bereiken.
4. Teken de verticale wereldlijn van het achterste en het voorste sein.
5. Teken de schuine wereldlijn van de achterkant en de voorkant van de trein. De laatstgenoemde is tevens de wereldlijn van de machinist, want hij zit natuurlijk voorin de trein.
6. Trek de lichtlijn van gebeurtenis A door tot de wereldlijn van de machinist. Het snijpunt is gebeurtenis D: de machinist ziet gebeurtenis A.
Gebeurtenis B 'machinist ziet dat de voorkant het voorste sein passeert' ligt lager op de wereldlijn dan D 'machinist ziet dat de achterkant het achterste sein passeert'. Zo blijkt uit het Minkowski-diagram: de machinist ziet eerst dat de voorkant het voorste sein passeert en daarna dat de achterkant het achterste sein passeert.
g. Gemeten met het treinstelsel S' zijn de gebeurtenissen A, E en F gelijktijdig. En zijn de gebeurtenissen B, G en H ook gelijktijdig. De tijd tussen H en F is de zogeheten eigentijd, 625-375=250 meter. De tijd tussen G en E is de 'gerekte tijd' 250·γ=250·1,033=258 m (tijddilatatie). In de conventionele tijdeenheid meet de machinist 258/c=258/(3·108)=8,61·10–7 s. Tussen het moment waarop de neus het voorste sein passeert en het moment waarop de achterkant het achterste sein passeert, meet de machinist een tijdinterval van 0,861 microseconde.
We kunnen dit tijdinterval ook zonder het diagram berekenen: met de Lorentztransformaties of het invariante ruimtetijdinterval. Deze worden niet in alle vwo-methoden behandeld.

Groet, Jaap

Jaap op 08 april 2022 om 23:13
Enkele kanttekeningen bij de uitwerking van de uitgever, zoals geplaatst op 07 april 2022 om 16.00 uur, afgezien van de rode waarden die in Josephine's opdracht anders zijn dan in het katern van Overal Natuurkunde.
f. De vraag gaat over het zien van twee gebeurtenissen door de machinist. Juist in de relativiteitstheorie is er een wezenlijk verschil tussen het zien van een gebeurtenis (fotonen hebben tijd nodig om het oog te bereiken) en het meten van tijd en plaats van de gebeurtenis aan de hand van een inertiaalsysteem. Zie mijn reactie van 07 april 2022 om 16.42 uur, vraag a. Het antwoord van de uitgever gaat voorbij aan dit verschil tussen zien en meten en is daarom niet geldig bij vraag f.
g. De uitgever noteert '417–250=267 m'. De rekenfout werkt door in de uitkomst.
Groet, Jaap

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Clara heeft twintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Clara nu over?

Antwoord: (vul een getal in)