procentuele fout
Ishana stelde deze vraag op 27 januari 2020 om 18:32. Om de soortelijke warmte van een onbekend metaal te bepalen plaatst Joep een blokje van het metaal met een temperatuur van 20 °C in een goed geïsoleerd vat met water van 100 °C. Na goed roeren is de temperatuur van het geheel gedaald tot 95 °C.
Om de drie genoemde temperaturen te meten, gebruikt Joep een thermometer, waarmee een afleesfout van 0,5 °C gemaakt kan worden.
► Hoe groot is de procentuele fout, die door de temperatuurmetingen kan ontstaan in de bepaling van de soortelijke warmte van het onbekende metaal?
Reacties
Jan van de Velde
op
27 januari 2020 om 18:52
dag Ishana,
We zijn geen huiswerkmachine.
Vertel ons eens wat precies je probleem is met deze oefening, tot waar je zelf geraakt en waarop je dan vervolgens vastloopt? Daar kom je verder mee dan met wat gecopypaste oefeningen...
groet, Jan
We zijn geen huiswerkmachine.
Vertel ons eens wat precies je probleem is met deze oefening, tot waar je zelf geraakt en waarop je dan vervolgens vastloopt? Daar kom je verder mee dan met wat gecopypaste oefeningen...
groet, Jan
Arno
op
27 januari 2020 om 19:24
Weet je wat het begrip procentuele fout inhoudt en hoe je dat kunt berekenen?
erinan
op
29 januari 2020 om 21:25
Is het uberhaupt mogelijk op een temperatuurmeting een procentuele fout te bereken. en wat zou er dan de zin van zijn? De verwijzing naar de absolute fout lijkt me hier de enig zinvolle.
erinan
op
29 januari 2020 om 21:31
Oei, het gaat over de procentuele fout op de bepaling van de warmtehoeveelheid; de procentuele fout zal dan wel moeten berekend met de temperatuur in eenheden op de Kelvinschaal;
Theo de Klerk
op
31 januari 2020 om 00:18
>een temperatuurmeting een procentuele fout te bereken. en wat zou er dan de zin van zijn?
Vooral in berekeningen waarin een temperatuur een factor is, is procentuele foutmarges van belang. Neem bijvoorbeeld een temperatuur van 100 graden celsius met een absolute fout van 10 graden. Dat is 10%. Als de absolute fout hetzelfde blijft maar de temperatuurmeting 1000 graden celsius aangeeft, dan is de procentuele fout nog maar 1 %.
Bij een berekening van de druk in een afgesloten ruimte met gas kun je de ideale gaswet gebruiken: p = nRT/V . Omdat T in kelvin wordt aangegeven moet je de percentages ook via kelvin waarden berekenen (100ºC = 373 K, 1000ºC = 1273 K, fout van 10ºC = 10 K, dus bij 373 K is de procentuele fout 2,6%, bij 1273 K nog maar 0,8 %).
De druk berekening p ∝ T zal bij 373 K een fout van 2,6 % hebben en bij 1273 K maar van 0,8%. Even aannemend dat de waarden van aantal mol n en volume V exact bekend zijn. Anders moet je de fout percentages daarvan erbij tellen.
De vuistregel is dan ook (een beetje als bij significante cijfers):
- bij optellingen in formules tel je absolute fouten op (bijv. drie planken van 1,0 m met een fout van 0,01 m vormen een plank van 3,0 ± 0,03 m)
- bij vermenigvuldigingen in formules tel je procentuele fouten op (bijv. bij p = nRT/V geldt bij 3% fout in temperatuur en 5% fout in volume, een drukwaarde met 8% foutmarge)
Zie bijv. http://home.scarlet.be/jourivl/Fysica/Lesmateriaal/6e_jaar/Foutentheorie.pdf (wat je ook met wat zoeken op internet zelf al had kunnen vinden en daarmee je eigen vraag had beantwoord)
Vooral in berekeningen waarin een temperatuur een factor is, is procentuele foutmarges van belang. Neem bijvoorbeeld een temperatuur van 100 graden celsius met een absolute fout van 10 graden. Dat is 10%. Als de absolute fout hetzelfde blijft maar de temperatuurmeting 1000 graden celsius aangeeft, dan is de procentuele fout nog maar 1 %.
Bij een berekening van de druk in een afgesloten ruimte met gas kun je de ideale gaswet gebruiken: p = nRT/V . Omdat T in kelvin wordt aangegeven moet je de percentages ook via kelvin waarden berekenen (100ºC = 373 K, 1000ºC = 1273 K, fout van 10ºC = 10 K, dus bij 373 K is de procentuele fout 2,6%, bij 1273 K nog maar 0,8 %).
De druk berekening p ∝ T zal bij 373 K een fout van 2,6 % hebben en bij 1273 K maar van 0,8%. Even aannemend dat de waarden van aantal mol n en volume V exact bekend zijn. Anders moet je de fout percentages daarvan erbij tellen.
De vuistregel is dan ook (een beetje als bij significante cijfers):
- bij optellingen in formules tel je absolute fouten op (bijv. drie planken van 1,0 m met een fout van 0,01 m vormen een plank van 3,0 ± 0,03 m)
- bij vermenigvuldigingen in formules tel je procentuele fouten op (bijv. bij p = nRT/V geldt bij 3% fout in temperatuur en 5% fout in volume, een drukwaarde met 8% foutmarge)
Zie bijv. http://home.scarlet.be/jourivl/Fysica/Lesmateriaal/6e_jaar/Foutentheorie.pdf (wat je ook met wat zoeken op internet zelf al had kunnen vinden en daarmee je eigen vraag had beantwoord)