diagram inductiespanning tekenen
Naomi stelde deze vraag op 01 februari 2019 om 16:02. Hallo,
Ik loop een beetje vast op een vraag:
"In bovenstaande afbeelding is ABCD de begrenzing van een homogeen magnetisch veld waarvan de veldlijnen loodrecht op het vlak van tekening staan en van u af zijn gericht. De magnetische inductie bedraagt 0,25 T.
PQRS is een rechthoekige draadwinding die in het vlak van tekening eenparig naar rechts beweegt. De getekende stand geldt voor het tijdstip t = 0 s.
Teken in een diagram de inductiespanning in de winding als functie van de tijd van t = 0 s tot t = 10 s. Reken de inductiespanning positief als de inductiestroom de richting P → Q → R → S heeft."
Ik heb werkelijk geen idee waar ik moet beginnen. De inductiespanning als functie van de tijd is een sinusfunctie toch?
Daarvoor heb ik de formule geleerd, waarbij
.
Verder heb ik wel al de maximale flux door het oppervlak PQRS berekent en dat is 0,5 Wb.
Ik probeerde een tabel te maken met de tijdstippen als y, maar weet niet wat ik er nou onder moet zetten als x. De afstand? Maar bereken ik die dan vanaf lijnstuk PS of vanaf lijnstuk QR?
Ik hoop dat jullie me kunnen helpen.
Reacties
als het raam weer uit het magneetveld beweegt neemt de A met veldlijnen af en is er opnieuw inductie.
Bekijk eens of je hiermee de som wel kunt oplossen
Oke heb nu alle tijdstippen uitgeschreven:
t=0 : PQRS ligt op 30 cm afstand van ABCD
t=1 : 20 cm tussen PQRS en ABCD
t=2 : 10 cm afstand
t=3 : 0 cm afstand
t=4 : 0,5A van PQRS ligt nu in het vlak ABCD
t=5 : PQRS ligt volledig in het vlak ABCD
t=6 en t=7: PQRs ligt volledig in het vlak ABCD
t=8 : PQRS ligt volledig in het vlak ABCD
t=9 : 0,5A van PQRS ligt nog in het vlak ABCD
t=10: PQRS ligt buiten het homogene veld van ABCD
Hieruit concludeer ik dat:
- tussen tijdstip t=0 en t=5 de flux in PQRS toeneemt
- De inductiespanning op t=6 en t=7 0 is, omdat de flux daar maximaal is en in de tussentijd niet verandert.
- tussen tijdstip t=8 en t=10 de flux in PQRS afneemt
In de periode van de fluxtoename zal de inductiestroom in PQRS een tegenflux ontwikkelen. De inductiestroom heeft hier de richting Q-P-S-R.
In de periode van de maximale flux is er geen inductiespanning en dus ook geen inductiestroom.
In de periode van de fluxafname zal de inductiestroom in PQRS een meeflux ontwikkelen. de inductiestroom heeft hier de richting P-Q-R-S
Maar wat voor soort diagram moet ik nu maken? die van de sinusfunctie?
Naomi plaatste:
Maar wat voor soort diagram moet ik nu maken? die van de sinusfunctie?
dat is is in ieder geval helemaal verkeerd.
je merkt zelf al op:
Naomi plaatste:
..//..
t=5 : PQRS ligt volledig in het vlak ABCD
t=6 en t=7: PQRs ligt volledig in het vlak ABCD
t=8 : PQRS ligt volledig in het vlak ABCD
..//..
daar moet dus een volledig plat vlak in je U/t grafiek zitten, met U=0 V. En sinussen kennen geen platte stukken.
En bedenk eens hoe het zit met die VERANDERING van flux als dat draadraam met de gegeven constante snelheid dat veld binnenschuift?
Dat
"t=8 : PQRS ligt volledig in het vlak ABCD"
klopt overigens volgens mij niet , doublecheck dat eens?
Groet, Jan

Naomi plaatste:
klopt dit diagram dan?maar er kloppen slechts twee stukjes (blauw):

deze opmerking van mij:
Jan van de Velde plaatste
gedurende die tijd is er geen VERANDERING van flux en dus ook geen inductiespanning....is nu dus prima op zijn plek gevallen, letterlijk en hopelijk ook figuurlijk.
Maar er zijn nog twee andere tijdsspannes op deze tijdlijn (0-10 s) waarvoor precies datzelfde geldt. Verandert er bijvoorbeeld een flux tijdens die eerste seconde?
Verder: die inductiespanning hangt dus af van hoe sterk de flux VERANDERT in een bepaalde tijd. Die VERANDERING hangt af van hoe sterk het oppervlak binnen dat veld VERANDERT in de tijd (dA/dt) . Die diagonale stukken die jij tekent doen nu voorkomen alsof elke tiende seoncde die verandering van oppervlak steeds groter wordt, m.a.w. of dat draadraam steeds sneller dat veld in schuift. Maar die snelheid is constant, 10 cm/s, en dus is dA/dt ook constant.
Probeer dus nog eens een betere versie, en als die nog niet in orde is geef ik je gelijk de goeie om over na te denken.
groet, Jan
Want ik twijfelde wel of de veldlijnen dus echt alleen binnen het vlak van ABCD lagen, of dat er ook afgeweken veldlijnen waren buiten die abrupte grenzen.
Naomi plaatste:
Dus de inductiespanning begint dus pas zodra PQRS de grens van ABCD passeert?Naomi plaatste:
Want ik twijfelde wel ..//.. of dat er ook afgeweken veldlijnen waren buiten die abrupte grenzen.Toegegeven, da's helemaal geen gekke gedachte van je, zelfs een heel slimme gedachte van je, want
Naomi plaatste:
..//.. een homogeen magnetisch veld ..//..
Maar tòch wordt het hier zó gesteld, en, als je maar niet te diep over de realiteit nadenkt, maakt die veronderstelling, of, als je het zo mag noemen, verwaarlozing, het betrekkelijk eenvoudig die grafiek te tekenen. In jouw geval bleek die versimpeling nu juist eventjes een bemoeilijking.
Maar goed, hoe komt nou dùs die grafiek eruit te zien?
oke, dus het oppervlak is 10x20=200 cm2 = 0,02 m2
t=0 tot t=3 --> Uind = 0
t=3 tot t=5 -->
t=5 tot t=7 --> Uind = 0
t=7 tot t=9 -->
t=9 tot t=10 --> Uind = 0
Het diagram komt er dan zo uit te zien:

en daarbij uiteraard opgemerkt dat dit alleen zo zo mooi hoekig en vierkant wordt in dat theoretische homogene en begrensde veld.
Dan moet er wel nog even gedoublecheckt worden of we zo voldoen aan:
Naomi plaatste:
Reken de inductiespanning positief als de inductiestroom de richting P → Q → R → S heeft."
Heb je bewust gekozen voor de eerste bult onbder de t-as, dwz U negatief, of was dat een "gok"?
Groet, Jan
De inductiestroom zal tussen t=3 en t=5 een tegenflux willen opwekken. De veldlijnen staan loodrecht op het vlak ABCD van mij af. Dus de inductiestroom zal een flux opwekken die naar mij toegericht is. Als ik daarbij de rechterhandregel van jullie toepas, gaat de inductiestroom van Q-P-S-R.
Dan zou de inductiespanning dus negatief moeten zijn toch?
Naomi plaatste:
nee bewust, als ik de rechterhand regel gebruik.
Blijven we toch met een hardnekkig begripsprobleem zittten: Jij lijkt nog steeds te denken dat de inductiespanning toeneemt (in absolute zin) omdat de flux steeds maar toeneemt.
Nee.
Wat drong niet door van:
Jan van de Velde plaatste:
die inductiespanning hangt dus af van hoe sterk de flux VERANDERT in een bepaalde tijd. Die VERANDERING hangt af van hoe sterk het oppervlak binnen dat veld VERANDERT in de tijd (dA/dt) . Die diagonale stukken die jij tekent doen nu voorkomen alsof elke tiende seoncde die verandering van oppervlak steeds groter wordt, m.a.w. of dat draadraam steeds sneller dat veld in schuift. Maar die snelheid is constant, 10 cm/s, en dus is dA/dt ook constant.Want ik denk bij A alleen aan het deel van het oppervlak van PQRS die er op dat tijdstip in het veld ABCD ligt. Want dat is toch logisch? Buiten het vlak zijn er nml geen veldlijnen.
Naomi plaatste:
ik denk bij A alleen aan het deel van het oppervlak van PQRS die er op dat tijdstip in het veld ABCD ligt.Naomi plaatste:
oke, dus het oppervlak is 10x20=200 cm2 = 0,02 m2
t=0 tot t=3 --> Uind = 0
t=3 tot t=5 -->
in 2 s (jouw berekening) neemt de oppervlakte met 20 x 10 = 200 cm² toe
dΦ/dt is dan 2,5·10-3 V. Dat is jouw eigen berekening
Maar in de eerste 0,1 seconde neemt de oppervlakte A dus met 1 x 10 =10 cm² toe
dat is 20 keer zo weinig, maar de tijd is ook maar 20 keer zo kort.
dΦ/dt is dan ook al 2,5·10-3 V.
in 0,2 s neemt de oppervlakte dan met 2 x 10 = 20 cm² toe
dΦ/dt is dan nog steeds 2,5·10-3 V
Op welk tijdstip je ook kijkt ook al kijk je van 3,95 tot 3,96 s , is die dΦ/dt steeds 2,5·10-3 V
Het gaat om die VERANDERING, het gaat om die "d..."
Valt dat kwartje nou?
een auto versnelt eenparig van 0 tot 20 m/s in 4 seconden,
de versnelling dv/dt is dan (20-0)/4 = 5 m/s²
maar in de eerste sconde van die beweging gaat de snelheid omhoog van 0 naar 5 m/s. de versnelling dv/dt is dan ook al (5-0)/1 = 5 m/s²
en als jij dan een grafiek moet tekenen van de versnelling tegen de tijd, dan is dat ook gewoon een blokgrafiek.
Groet, Jan
inductiespanning hangt alleen af van de fluxVERANDERING in de tijd, (dΦ/dt)
en die fluxverandering in de tijd
is juist afhankelijk van de snelheid van dat draadraam,
en omdat die snelheid constant is, verandert die flux elk tijdsdeeltje even sterk.
Je zit even met met een ideefixe lijkt het. Recept daarvoor is om dit probleem minstens een week of twee weg te leggen, en er pas dan, met een fris en leeg hoofd, nog eens naar te kijken.
groet, Jan
Dus bij een constante snelheid is de fluxverandering steeds hetzelfde, en dus ook de inductiespanning.
Maar bij een versnelde beweging is de fluxverandering elke periode anders, en dus ook de inductiespanning.
(maar dan is de inductiespanning toch indirect afhankelijk van de snelheid van het voorwerp?)
Naomi plaatste:
(maar dan is de inductiespanning toch indirect afhankelijk van de snelheid van het voorwerp?)Naomi plaatste:
de inductiespanning is afhankelijk van de fluxverandering, en de fluxverandering is weer afhankelijk van de snelheid van een voorwerp.want sneller fietsen = sneller ronddraaiende dynamo = feller licht.
groet, jan
Kunt u mij uitleggen hoe je bij dit specifieke vraagstuk de richting van de inductiestroom bepaalt? (Ik snap ook niet hoe je dit eventueel kunt doen met de rechterhandregel).
Daarnaast begrijp ik niet helemaal hoe je de vorm van de winding PQRS moet interpreteren en zodoende hoe de stroom daar doorheen gaat.
In de figuur zie je de vier zijden van de rechthoekige winding PQRS. PQ en QR en RS en SP zijn elk een zijde van de winding.
Vanaf het moment waarop QR de begrenzing AD van het magnetisch veld passeert, komt een steeds groter deel van het oppervlak van de winding in het reeds bestaande magnetisch veld in ABCD. De flux, die van je af is gericht, in de winding wordt groter. Volgens de wet van Lenz ontstaat een zodanige inductiestroom in de winding dat de winding een tegengesteld gerichte flux opwekt. De winding maakt veldlijnen die naar je toe zijn gericht. Volgens een richtingregel loopt de inductiestroom in de winding tegen de wijzers van de klok in, dat wil zeggen van P naar S naar R naar Q naar P. Een van de rechter handregels gaat zo: de uitgestrekte duim van je rechter hand wijst naar je toe zoals de door de winding gemaakte veldlijnen. De kromme vingers van je rechter hand wijzen van P naar S naar R naar Q naar P.
Groet, Jaap