Voorwerpsafstand

Roos stelde deze vraag op 14 maart 2017 om 19:48.

Hoi! 
Kan iemand mij helpen door uit te leggen wat ik moet doen om de voorwerpsafstand te berekenen?

Bijvoorbeeld een opgave als deze:

'Iemand heeft een opstelling gemaakt met een positieve lens (f=12 cm). Voor de lens staat een 10 cm hoge, brandende kaars. Op een scherm dat 36 cm achter de lens staat, is een scherp beeld van de kaarsvlam te zien.
Bereken hoe groot de voorwerpsafstand is. Bereken ook de vergroting van het beeld op het scherm.'

Kan iemand dit uitleggen?

Groetjes

Reacties

Jan van de Velde op 14 maart 2017 om 19:57
dag Roos,

als jij dezelfde Roos bent als hier:
http://www.natuurkunde.nl/vraagbaak/55906

dan is daar op het eerste deel van je vraag.....

Roos plaatste:

Bereken hoe groot de voorwerpsafstand is. 

....het antwoord feitelijk al gegeven. Pas diezelfde dunnelensformule toe, kwestie van de juiste getallen op de juiste plaats invullen en uitrekenen.
Levert een voorwerpsafstand van 18 cm op als je het goed doet.

Probeer eens? dan kijken we daarna wel naar die vergroting.

groet, Jan 
Roos op 14 maart 2017 om 20:05
Klopt het dat dan de formule:

1/f + 1/b = 1/v      is? Want dat komt dan niet uit op 18 cm. Welke getallen gebruikt u dan in deze formule?
Jan van de Velde op 14 maart 2017 om 20:11
nee, de formule is 1/f = 1/v + 1/b

als je moeite hebt die te "verbouwen" om een voorwerpsafstand te berekenen gebruik dan een simpele getallentruc: 

1/f = 1/v + 1/b

 7  =    4   +  3

dus 4 = ??

 4     =  7   -   3 

1/v  = 1/f - 1/b
Theo de Klerk op 18 maart 2017 om 14:10
f = 12 cm,  b = 36 cm
1/v = 1/f - 1/b = 1/12 - 1/36 = 3/36 - 1/36 = 2/36 = 1/16  (kun je ook gewoon met de rekenmachine in decimale getallen doen: 1/v = 0,0555...)

Dus v = 16/1 = 16 cm  (ofwel  1/0,0555 = 16 cm)
Er komt dus geen 18 cm uit...

De vergroting kun je dan makkelijk uitrekenen: N = b/v = 36/16 = 2,25 x
(de kaars lijkt dus 10 x 2,25 = 22,5 cm hoog)

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Clara heeft twee appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Clara nu over?

Antwoord: (vul een getal in)