Ik snap opgave 4 niet, kan iemand het uitleggen, want weet niet waar ik moet beginnen. Bij voorbaat dank!
Reacties
Theo de Klerk
op
13 maart 2017 om 00:45
Een fietser rijdt met een constante snelheld van 15 km/h een helling van 10% op. Dit kost de fietser al zijn kracht. Op een gegeven moment wordt de helling 22% steiler (de totale helling is dan dus 32%). Gegeven dat de fietser zijn inspanning niet kan vergroten en wrijvingskrachten buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
Bereken dan de afstand die de fietser nog af kan leggen voordat hij tot stilstand komt.
Er is een helling van 10% (dwz 10 meter omhoog op elke 100 m horizontaal - het is de tangens van de hellingshoek). Een fietser gaat schuin omhoog daarop met 15 km/h. Da's een vaste snelheid, dus blijkbaar is de kracht waarmee hij omhoog trapt gelijk aan de component van de zwaartekracht langs de helling die naar beneden wil (gelijke tegengestelde krachten --> vaste snelheid).
Hieruit kun je de kracht die de gebruiker uitoefent berekenen. De snelheid weet je al, dus het vermogen (energie/tijd) is ook bekend: W = F.v Aangezien hij al op vol vermogen trapt, dan zal bij een steilere helling zijn kracht niet veranderen, maar die van de zwaartekracht langs de helling wel. Er is dus een netto kracht naar beneden. Dus wordt de fietser afgeremd en zal zijn snelheid v naar 0 terug gaan. En in die tijd legt hij nog een afstandje af. Wat is die afstand?