Merel
stelde deze vraag op
23 november 2015 om 19:52.
Hoi hoi! Ik heb dus een vraagje: Want er werken dus 2 krachten op je als je fietst. Een Frol van 20N en een Fwl van 50N. Er is dan een Ftrap van 70 N. Je rijdt met een constante snelheid van 15 m/s. Ftot is dan 70 N. Maar nu is de snelheid niet 15 m/s maar 30 m/s. Nu moet ik dus uitrekenen hoeveel kracht er op de fietser werkt. Mijn leraar heeft toen gezegd: Fwl= 2^2 * 50 Frol= 20 dus Ftot = 220N Nu is dus mijn vraag waarom je 2 in het kwadraat gebruikt en waarom je 50 gebruikt. Want ik weet dat Fwl=c*v^2 maar ik snap dus niet waarom je de 2 in het kwadraat zet want de snelheid is toch 30 m/s? En gebruik je voor c altijd een kracht?
Reacties
Theo de Klerk
op
23 november 2015 om 20:51
Aanvankelijk reed de fietser met 15 m/s snelheid. Dat wordt 30 m/s. Dat is 2x zo snel. De luchtweerstand bij 15 m/s is FL = C x 152 Bij 30 m/s is dit FL = C x 302 = C x (2 x 15)2 = C x 22 x 152 = C x 4 x 152 waarbij de C een constante is die bepaald wordt door luchtdichtheid, oppervlak, wrijvingscoefficient e.d. Maar die blijven hetzelfde bij de beide snelheden. Je ziet dus dat door een 2x grotere snelheid de weerstand 22 = 4x groter wordt. Dus in de nieuwe situatie is de totale tegenwerkende kracht Ftot = Frol + FL = 20 + 4 x 50 = 220 N Om met de vaste snelheid van 30 m/s te fietsen moet deze weerstand worden tegengewerkt: de fietser moet nu met 220 N trappen.
Merel
op
23 november 2015 om 22:24
Heel erg bedankt! Hier ben ik zeker verder mee gekomen!