Dit gaat iets verder dan de "uit de losse pols" zoals aantal significante cijfers mag worden bepaald volgens het boekje.
Je hebt 250 metingen gedaan gedurende 1/2 seconde van de spanning en vindt daar verschillende waarden bij. Je kunt die 250 metingen middelen (optellen en delen door 250) en de maximale uitwijking uit dit gemiddelde bepalen (bijv 5,0 +/- 0,1 V) . Als je met deze bedragen moet vermenigvuldigen (in bijv P = U.I) dan bepaal je de percentages van de foutmarge (hier: 0,1/5,0 x 100) voor elk van de onderdelen (zoals U en I) en deze tel je op om het foutpercentage van het product (P) te krijgen. Bijv.:
U = 5,0 +/- 0,1 V: percentage 0,1/5,0 = 2%
I = 3,0 +/- 0,2 A: percentage 0,2/3,0 = 6,7%
P = U.I = 5,0 x 3,0 = 15,0 met foutmarge 8,7% (=0,08715x15=1,3), d.w.z.
P = 15,0 +/- 1,3 W (namelijk ergens tussen 4,9 x 2,8 = 13,7 (kleinste meetwaarden) en 5,1 x 3,2 = 16,3 (grootste meetwaarden)
Als je het hebt over 1 meting van dezelfde spanning die bij t=0s op 1,2V en bij t=0,5s op 0,3 V uitkomt, dan zijn dit vreemde metingen die maar liefst een factor 4 verschillen in grootte. Dat zou bij alleen al bij deze twee waarden opleveren 0,75 +/- 0,45 V (of eigenlijk 0,8 +/- 0,5 want nauwkeuriger is niet zinvol) hetgeen op 62% uitkomt! Maar er zijn nog 248 tussenmetingen... even onverwacht?