vervalproducten en Wilsonvat
floor stelde deze vraag op 29 mei 2014 om 22:49.Ik zit in 4vwo en maak een verslag over het Wilsonvat. De onderzoeksvraag is:
Hoe worden de condensatiesporen van α- en β-deeltjes uit een radium-226 bron en de vervalproducten daarvan veroorzaakt?
Als het zicht wazig werd, poetste de leraar over het vat met een zakdoek. Dan kon je de condensatiesporen weer zien. Ik heb alleen geen idee waar dit aan ligt...
In mijn verslag heb ik het volgende antwoord op hoe de vervalproducten van de radium-226 bron worden veroorzaakt:
De vervalproducten van de radium-226 bron worden veroorzaakt doordat radium-226 vervalt. Radium-226 vervalt met a en y straling. Radium vervalt in radon en radon vervalt in polonium en ga zo maar door.
Is dit een goed antwoord? Want ik begrijp het niet helemaal. Ik hoop dat iemand me wilt helpen!
Reacties
Als je met Google even zoekt op "Wilson vat" dan vind je een filmpje op YouTube en ook deze verwijzing naar "nevel vat"
http://nl.wikipedia.org/wiki/Nevelvat
De radioactieve deeltjes die het preparaat verlaten zijn elektrisch geladen (alfa 2+ en beta 1-) en hebben een hoge energie. Ze raken deze energie kwijt door botsingen met de gasdeeltjes die daarbij condenseren tot vloeistofdamp (een "mist") Daardoor kun je de baan van de deeltjes zien omdat ze een spoor van mist-vloeistofdeeltjes achterlaten.
Je antwoord geeft aan waarom er radioactieve deeltjes ontstaan - niet hoe ze in een nevelvat (bellenvat) "gezien" kunnen worden.
Als het zicht wazig werd, poetste de leraar over het vat met een zakdoek. Dan kon je de condensatiesporen weer zien. Ik heb alleen geen idee waar dit aan ligt...
Je beschrijving is een beetje summier, maar misschien eenvoudigweg condensatie van omgevingsvocht uit de lucht op het koude vat?
Dag Floor, Theo, Jan,
Zoals Theo noteert, raken de alfa- en bètadeeltjes in het wilsonvat hun energie kwijt doordat ze onderweg moleculen van het aanwezige gas ioniseren. Zo'n ion fungeert als een condensatiekern waarop een beetje alcoholdamp gemakkelijk kan condenseren tot vloeibare alcohol. Om een ion vormt zich zo een zeer kleine alcoholdruppel. Iets verderop herhaalt zich dit: het alfa- of bètadeeltje ioniseert een molecuul enzovoort. Veel minuscule druppels naast elkaar worden zichtbaar als een spoor.
Ra-226 zendt alleen alfa, geen bèta uit. Dat geldt ook voor de dochterkern Rn-222. Binas vermeldt bij de "kleindochter" Po-218 zowel alfa als bèta, maar 99,98% van de kernen Po-218 zendt alfa uit en slechts 0,02% bèta. De "achterkleindochter" Pb-214 zendt (alleen) bèta uit. Doordat deze isotopen een veel kleinere halveringstijd hebben dan Ra-226, kunnen er in het wilsonvat inderdaad sporen van bètadeeltjes ontstaan; de meeste worden echter door alfadeeltjes veroorzaakt. De alfa-sporen zijn duidelijker zichtbaar dan de bètasporen, zijn recht en hebben alle ongeveer dezelfde lengte. De bètasporen zijn vaak nauwelijks zichtbaar, zijn niet altijd recht en hebben ongelijke lengte.
Het wrijven van het glas kan dienen om het glas elektrisch te laden. De in het vat aanwezige stofdeeltjes worden dan naar het glas getrokken, zodat in de alcoholdamp weinig stof overblijft als ongewenste condensatiekern. Zie het centraal examen natuurkunde havo 1981, tijdvak 2, pagina 3.
www.nvon.nl/sites/nvon.dev.com/files/examen/na-havo/nah812vb.pdf
Groeten,
Jaap Koole