Klaarblijkelijk wordt de olie alleen gebruikt om het ijzer op te warmen naar ook 120 graden celsius. En daarna wordt alleen het ijzer overgeheveld in de Joulemeter waar al water in zit.
Dan heb je dus:
begin situatie: 203 gram ijzer van 120°C en 100 gram water van 17,1 °C
eindsituatie: 203 gram ijzer en 100 gram water van elk 23,9°C.
Het hete ijzer heeft blijkbaar warmte (energie) afgestaan aan het water. Voor beide stoffen geldt dat opname of afname van warmte gelijk is aan Q = m.c.ΔT waarbij de m de massa van ijzer of water is en c de soortelijke warmte van ijzer of water.
Uit de gelijkstelling van warmte-afgifte van ijzer = warmte opname door water kun je de soortelijke warmte van ijzer berekenen omdat alle andere gegevens bekend zijn.