Er zijn een paar aannames in de natuurkunde waarvan het tegendeel nooit is aangetoond. Als zodanig is er een "wet" van behoud van energie.
Dat wil zeggen dat alle energie in het heelal er vanaf het begin was en aan het eind zal zijn. Alleen de gedaante of vorm verandert (van elektrisch naar chemisch naar kinetisch naar....) en bij de meeste veranderingen een klein deel onomkeerbaar in warmte(energie) wordt omgezet.
Een lamp GEbruikt dus energie en zet daarbij elektrische energie om in licht-energie (5% bij gloeilamp, 30% bij spaarlamp, 40-50% bij LED) en warmte (95% bij gloeilamp). Energie wordt niet VERbruikt want het verdwijnt niet - alleen de vorm verandert.
220 V "stoppen" we niet in een lamp. 220 V is een spanningsverschil en daarmee een indicatie voor het tempo waarmee ladingen (die de energie transporteren) door de lamp gaan. De spanning is een mate van "zetje geven" aan ladingen om door een stroomcircuit te gaan lopen van de ene kant van de batterij (+) naar de andere kant van de batterij (-).
Een andere indicator is de weerstand waarmee de lamp dat toelaat. Samen wordt gesproken van een "vermogen" (energie GEbruik per seconde) van de lamp, bijv. 30 W of 60 W.
Als bij 220 V spanningsverschil een lamp 0,25 A stroomsterkte doorlaat zeggen we dat de lamp een energie gebruikt van 220 x 0,25 = 55 joule per seconde ofwel 55 W.
Is er 0 V spanningsverschil is er geen "zetje" en dan gaan er geen ladingen door de lamp (0 A stroomsterkte) en brandt die niet om elektrische energie in licht en warmte om te zetten.