Daar is maar één manier voor: stomweg de regeltjes van die drie constructiestralen uit je kop leren en daarna desnoods zonder nadenken maar wel tot op de letter correct uitvoeren:
positieve lens:
- Een lichtstraal door het optisch midden gaat altijd rechtdoor zonder gebroken te worden.
- Een lichtstraal die vóór de lens evenwijdig met de hoofdas loopt gaat na de lens door het brandpunt
- Een lichtstraal die vóór de lens door het brandpunt gaat, gaat na de lens evenwijdig aan de hoofdas verder.
Als je die dan toepast voor en voorwerp wat in het brandpunt staat (v=f) kom je tot de conclusie dat de eerste twee na de lens evenwijdig lopen en elkaar dus nooit zullen snijden, en dat de derde zelfs nooit op de lens zal geraken, hoe groot die lens ook is t.o.v. het voorwerp. De conclusie is dan simpelweg dat er geen beeld is: er is namelijk nergens een punt waar die constructiestralen weer bij elkaar komen.
De laatste twee zijn voor de negatieve lens anders:
- Een lichtstraal die voor de lens evenwijdig met de hoofdas loopt, gaat na de lens verder alsof ze uit het brandpunt vóór de lens afkomstig is
- Een lichtstraal die vóór de lens in de richting van het brandpunt ná de lens gaat, gaat na de lens evenwijdig aan de hoofdas verder.
Daar ga je op de middelbare school overigens weinig mee moeten doen omdat die alleen virtuele beelden opleveren, en daar kun je lang niet zulke leuke oefeningetjes meer bedenken als met positieve lenzen, of je moet het al heel abstract gaan maken.
groet, Jan