Voor vrijwel alle stoffen is het principe hetzelfde. Naarmate meer energie wordt weggehaald, wordt een stof dichter en gaat van gas via vloeistof naar vast.
Waterstof is bij kamertemperatuur een gas. Het heeft een kookpunt van 20 K (-253 graden Celsius). Pas beneden deze temperatuur wordt het vloeibaar. En beneden 14 K (-247 celsius) wordt het vast. Het temperatuursverschil tussen vloeibaar en gas is dus kleiner dan bij water.
De overgang vast > vloeibaar noem je smelten. De andere kant op heet het stollen. Voor waterstof geldt dat tussen
0 - 14 K vast
14 K smelt als het opwarmt of stolt als het afkoelt
14 - 20 K vloeibaar
20 K kookt als het opwarmt of condenseert als het afkoelt
> 20 K gasvorm