Een veer met veerconstante C krijgt een uitrekking U omdat er een massa aanhangt.
Als een identieke veer ernaast hem helpt, dan wordt het gewicht waarmee de massa aan de veer trekt onder de twee veren verdeeld. (Vergelijk een tafel met 1 poot en met 2 poten waarop een gewicht ligt). Elke veer "voelt" maar de halve massa met het halve gewicht. Dus ook maar een halve uitrekking. Wat zou de "vervangingsveerconstante" zijn van deze twee veren?
Als je een veer met een veerconstante C in twee stukken knipt en onder elkaar laat hangen, zal de uitrekking van beide delen niet anders zijn dan toen ze nog samen 1 veer waren. Wat is de vervangingsveerconstante van deze serie-geschakelde veren?
Kun je met deze overwegingen afleiden wat er gebeurt in vraag 14 met twee parallelle veren die als "vervangingsveer" in serie hangen met een derde veer. Allen van C=10 N/cm en een massa met gewicht van 60N?