Probeer het probleem stap voor stap op te lossen.
De fietser staat eerst stil. Dus x(t) = x(0) = 0 m
en v(t) = v(0) = 0 m/s
Dan heeft hij 5 seconden lang een versnelling van 1,5 m/s2. Dat betekent dat de snelheid v(t) elke seconde toeneemt met 1,5 m/s. De versnelling is daarmee a = Δv/Δt . Ofwel de verandering van de snelheid Δv = a.Δt = 1,5 . 5 vanuit 0.
Dus wat is de eindsnelheid ve na die 5 seconden?
De snelheid ve die dan bereikt is wordt 10 seconden gehandhaafd. Elke seconde legt de fietser dan evenveel afstand af. De constante snelheid is gedefinieerd als v = Δx/Δt en daardoor is de afstand die wordt afgelegd Δx = v.Δt
Hoe groot is die afstand na Δt = 10 s?
Tenslotte gaat de snelheid van de berekende ve snelheid terug naar 0 m/s (remmen tot stilstand). We weten de remweg van Δx = 12 m maar hoe lang doet hij daarover? Die tijd kun je berekenen.
Immers de versnelling (of zijn negatieve broertje, vertraging) is weer a = Δv/Δt = (0-ve )/Δt = - ve/Δt
en voor een afgelegde weg (Δx = 12 m) bij een versnelling a geldt Δx = 1/2 a (Δt)2
Beide vergelijkingen hebben de a en Δt als onbekenden, dus een van beiden (bijv. a) kan worden uitgedrukt in de ander (Δt). Als we daarmee Δt hebben gevonden dan volgt de vertraging uit a = - ve/Δt
Genoeg handvatten om het antwoord te vinden?