Er zijn 2 cilindervormige ruimtes waartussen een drukverschil bestaat (links 4 bar, rechts 1 bar). De druk links zal de cilinder doen verschuiven tot de druk aan beide kanten dezelfde is. Het CO2 gas (binnenkort "de CO2 gas" ?) zal arbeid verrichten op de zuiger en deze naar rechts duwen. (Immers: druk = kracht/oppervlak en daarmee kracht = druk x oppervlak. Het oppervlak van de zuiger is A en voor beide zijden hetzelfde. Links duwt met een kracht ter grootte van FL = pL.A . Rechts duwt met een kracht FR = pR.A de andere kant op. De zuiger beweegt door de resulterende kracht F = FL - FR = (pL - pR).A en stopt pas als F = 0 en dit zal zijn als pL = pR)
Aannemend dat de gassen zich als ideaal gas gedragen, geldt ook de gaswet aan elke kant van de zuiger: p.V/T = constant. T is ook constant dus p.V = constant aan beide kanten (maar wel elk met een eigen waarde voor die constante). Uiteindelijk is de druk p aan beide kanten ook gelijk. Daarmee moet het volume aan elke kant en dus de positie van de zuiger te berekenen zijn.
(In praktijk zal door traagheid van de zuiger deze eerst door de uiteindelijke evenwichtspositie schieten waardoor nu rechts een te hoge druk ontstaat. Dus wordt de zuiger teruggeduwd. Na wat gedempt getrild te hebben wordt de evenwichtspositie ingenomen)