Inderdaad - misschien sta je er toch iets florissanter voor!
Bekijk ook bijgaand plaatje:

bij een snaar die tussen twee punten is gespannen kan een "staande golf" produceren. De twee vaste punten blijven daarbij in "neutrale" middenstand ("knopen"), de rest van de snaar gaat als geheel omhoog of omlaag (met de grootste uitwijking als "buik" aangeduid).
Dit in tegenstelling tot "lopende golf" waarbij je een golf ziet bewegen langs de snaar (zoals een watergolf voortkabbelt).
Bij twee vaste uiteinden is de staande golf minimaal een 1/2 golflengte lang (tekening a). Maar ook twee halve golflengten zouden tussen (tekening b). En ook weer 3 halven (tekening c).
Dus kun je zeggen dat de snaarlengte = een aantal malen een halve golflengte = n . 1/2 λ = 1/2 n.λ (n=1,2,3...)
Als een snaar maar aan 1 kant vast zit (een knoop) en het andere uiteinde is los, dan kan dat uiteinde op en neer zwiepen en is een "buik" . Dat kun je zien als de snaar bijv. een lange dunne lat is of een stemvork-uiteinde. Dan kan een 1/4 golflengte passen op de snaar. Of telkens nog een extra halve golflengte erbij: 1/4λ + n .1/2λ
Dat zijn dus telkens een oneven aantal 1/4 golflengten ofwel (2n-1). 1/4 λ (n=1,2,3...)
Een leuke applet hierbij is https://www.walter-fendt.de/html5/phnl/standingwavereflection_nl.htm