Tussen zinken, zweven en drijven is al in de Griekse oudheid een verband gevonden door Archimedes. Als je een voorwerp onderdompelt in water (blok hout bijvoorbeeld) dan wordt aan de onderkant en aan de bovenkant ervan door het water druk uitgeoefend omdat het blok onder een laag water ligt.
Er zijn dus 3 krachten: een kracht aan de bovenkant van het blok en het gewicht van het blok zelf die beiden naar beneden duwen of trekken. En een kracht aan de onderkant die het omhoog duwt.
Hoe moet de verhouding van deze krachten zijn om uiteindelijk een beweging omhoog / omlaag te gaan of stil te blijven zweven op de plaats?
Als je een hol voorwerp hebt (zoals een boot) dan gelden dezelfde krachten. De boot maakt daarbij als het ware een putje in het wateroppervlak door het volume van het ruim. Maar als hij volloopt met water dan houd je alleen het volume van de boot (meestal alleen de bootwand) over. De krachtenverhouding ligt dan ineens anders en de praktijk leert dat de meeste boten dan zinken. Maar niet die van piepschuim of andere lichte stof.
Zie ook http://nl.wikipedia.org/wiki/Zinken_(neerwaartse_beweging)