formules jan-van-gent

sjoerd stelde deze vraag op 14 december 2010 om 23:25.

bij de uitwerking van vraag a van de Jan-van-Gent vraag (natuurkunde 1, 2008 eerste tijdvak) wordt o.a. gebruikt gemaakt van de formule y 2 = -½gt 2 + y 1, waarbij eerst t uitgerekend moet worden. en vervolgens v 2 = v 1 + gt.
waarom wordt er niet gebruik gemaakt van: veind = √(2gh) ?
waarbij je alle gegevens al hebt

Reacties

Jan op 15 december 2010 om 19:34

Dag Sjoerd,

 

met vraag a bedoel je vraag 10?

 Vanaf een hoogte van 30 m duikt hij daarbij zonder beginsnelheid loodrecht naar beneden en komt met een snelheid van ruim 100 km h−1 in het water terecht.

Toon aan dat deze snelheid in een vrije val over 30 m niet gehaald wordt.

 In het officiële correctievoorschrift wordt "jouw" veind = √(2gh) besproken als "methode 2" waarmee ook gewoon de 4 punten te verdienen zijn.

Daarmee is je vraag beantwoord?

Groet, Jan

 

 

leah op 13 mei 2018 om 23:19
Kan je ook gwn Ek=Ez gebruiken? 

Want ik ben hiermee wel op hetzelfde antwoord gekomen namelijk v=87,3 km/h

en ik heb nog een extra vraag:
geldt bij een valversnelling g=9,81 dat het een vrije val is?
Jan van de Velde op 13 mei 2018 om 23:26

leah plaatste:

Kan je ook gwn Ek=Ez gebruiken? 

dag Leah,

Dat is precies wat veind= √(2gh) betekent


mgh = ½mv2
massa tegen elkaar wegdelen
gh=½v2
verbouwen
v2=2gh
kwadraatje wegwortelen:
v= √(2gh)

dus, ja :)

leah plaatste:

geldt bij een valversnelling g=9,81 dat het een vrije val is?
Hier op aarde meestal wel ja: je zou die 9,81 m/s² op kunstmatige manier ook wel kunnen veroorzaken, maar dat zal veelal vergezocht zijn. 

Groet, Jan
leah op 14 mei 2018 om 00:23
Ik zou dus als antwoord op de vraag bij mijn berekening dus kunnen zeggen dat in een vrije val (dus met g=9,81) de snelheid van 100km/h niet gehaald wordt over 30 m
Theo de Klerk op 14 mei 2018 om 02:34
Bij vrije val bereken je dan v = √(2gh) = √(2 x 9,81 x 30) = 24,3 m/s = 87,3 km/h en dat is inderdaad minder dan 100 km/h

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Clara heeft veertien appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Clara nu over?

Antwoord: (vul een getal in)