Twee deeltjes beschrijven een harmonische beweging met zelfde amplitude en zelfde frequentie langs dezelfde rechte. Ze passeren elkaar in tegengestelde zin met identieke snelheden telkens hun uitwijking gelijk is aan de helft van de amplitude. Bepaal de grootte van het faseverschil tussen de harmonische trillingen.
Wel ik weet dus hoe je dit grafisch kan bekomen:
Wanneer is een cosinus gelijk aan 0,5 in een stijgende flank?
Wanneer is een cosinus gelijk aan 0,5 in een dalende flank?
Hoe groot is het hoekverschil tussen die twee punten?
en dat gaf 120°.
Maar wat ik me afvroeg is of er ook makkelijke algebraïsche manier is om dit probleem op te lossen of dat zoiets best steeds grafisch wordt gedaan?
Ik dacht bv. aan het stelsel (omega=o,b=beginfase):
sin(ot+b1)=-sin(ot+b2)
cos(ot+b1)=cos(ot+b2)