Dag Wilma,
Dit is allemaal een kwestie van Galileïsche transformaties. Als jij t.o.v. de grond loopt met een snelheid van 5 m/s, en de regen komt je met een snelheid (ook t.o.v. de grond) van 5 m/s tegemoet, dan heeft de regen t.o.v. jou een snelheid van 10 m/s.
Om dat laatste te zien verleg (transformeer) je je referentiestelsel van de grond naar jezelf. Dat referentiestelsel beweegt met je mee, in dat referentiestelsel sta je stil.
Met hetzelfde gemak leg je dat referentiestelsel in een regenduppel, en in dat stelsel loop jij dus met 10 m/s de "stilstaande" regendruppel tegemoet.
Rechtlijnig zoals hierboven heb je dit kennelijk al opgelost. Hierbij heb je onvermijdelijk, maar misschien ongemerkt, rekening gehouden met het feit dat snelheid een vectorgrootheid is (dwz zowel snelheid als richting -of als je Vlaams bent, richting en zin- zijn van belang).
Dan hoef je nu niks anders te doen dan te beseffen dat je eigenlijk al vectorieel aan het rekenen was, en nu de vector van de snelheid van de schuin invallende regen te ontbinden in een vector in je looprichting en een vector loodrecht hierop. En daarna is alles weer als voorheen.
Duidelijk zo?
Groet, Jan