Reacties
Dag Jan,
Ook met je antwoord bij a) is er iets mis. Ten eerste denk ik dat dit vraagstukje een beetje onoplettend uit het Engels is vertaald.
Let op! Het Engelse woord impulse heeft dezelfde betekenis als het Nederlandse stoot, niet als impuls. Het Engelse woord voor impuls is momentum, niet te verwarren met het Nederlandse woord moment, dat in het Engels torque heet (en daarmee lijkt op het Nederlandse woord torsie, dat het gevolg kan zijn van een moment.)
http://nl.wikipedia.org/wiki/Stoot
Stoot komt dus overeen met de verandering in impuls (=Δ(m·v)).
Ten tweede: de eenheid van stoot is niet N/s, (newton PER seconde) maar Ns (newton maal seconde)
momentje voor de rest........
Groet, Jan
Voor b) en c) kun je nu twee werkwijzen toepassen.
oplossing 1)
Hoe korter de tijd waarin je de impuls m·v moet veranderen naar 0, hoe groter de kracht die je nodig hebt.
Je hebt bij a) net berekend dat áls dat "afremmen" 1 s zou kunnen duren, dan je dan een kracht van 540 N gaat ondervinden (dat is hier feitelijk de betekenis van 540 Ns)
In deze oefening wordt verondersteld dat de benodigde versnelling constant zal zijn. De gemiddelde snelheid tijdens het landen is dus de helft van 7,67 m/s = 3,83 m/s.
De afstand waarover geremd wordt is 1 cm. Je kunt nu de "remtijd" berekenen. Zou dat een halve seconde zijn (in dit geval overigens véél minder) , dan geldt 540 Ns = F x 0,5 s.
Oplossing 2)
bereken de kinetische energie ½mv² juist vóór "touchdown".
Dat staat dan gelijk aan de te leveren arbeid W
Die arbeid is gelijk aan W= F·s. (kracht x afstand)
Vul W en s in, bereken F.
Beide werkwijzen zouden een gelijke uitkomst moeten geven.
Probeer maar eens.....
Groet, Jan
Bedankt voor het snelle antwoord.
Via oplossing 2 vond ik het antwoord op B, mag ik diezelfde methode toepassen bij C of moet ik hier rekening houden met de buiging van de knieën?
Verder had ik nog een vraag bij oplossing 1: Hoe bekom je die gemiddelde snelheid bij landing?
Hoe bekom je die gemiddelde snelheid bij landing?
Als je de versnelling eenparig veronderstelt (en dat mag in deze oefening wel, al zal de realiteit anders zijn) dan betekent dat dat in elk tijdsstukje de snelheid evenveel verandert.
Zo kun je gemiddelde snelheid eenvoudig bepalen door begin- en eindsnelheid bij elkaar op te tellen en door 2 te delen.
bijvoorbeeld, rem je eenparig van 25 m/s naar 10 m/s, dan is tijdens het remmen je gemiddelde snelheid 17,5 m/s geweest.
met s(t) = ½at² en vervolgens v(t) = a·t berekende ik de "landings"snelheid, 7,67 m/s. De eindsnelheid is 0 m/s. Gemiddelde snelheid tijdens het landen dus (7,67+0)/2 = 3,83 m/s
hetzelfde geldt (althans in deze oefening) voor de kniebuiging. Alleen je "remweg" is anders...
Groet, Jan