emmsie
stelde deze vraag op
22 maart 2015 om 17:11.
Goedendag,
Ik had een vraag over de examenopgave Thallium en dan over opdracht 14. In de bijlage heb ik een foto ingevoegd van hoe ik de opracht heb aangepakt en ik snap niet waarom dat fout is (hetgeen wat doorgekrast is). Ik heb de uitwerkingen bekeken en snap daarbij ook methode 1 niet. Waarom kun je niet een raaklijn aan de grafiek van TI maken en moet je een raaklijn aan de grafiek van Pb maken. Want hoeveel TI er ontstaat geeft toch ook de activiteit aan? Alvast bedankt!
Groetjes emmsie
Reacties
Jan van de Velde
op
22 maart 2015 om 17:20
dag emmsie,
foto's kun je niet invoegen als bijlagen. Wel door afbeeldingen invoegen (icoontje met berglandschap)
heb je ook een link naar een document met die opgave, of staat de volledige opgave duidelijk in je foto's?
Ik neem aan dat vraag 21 bedoeld wordt over verval van lood naar thallium dat op zijn beurt ook weer vervalt. Op zich heb je gelijk dat de activiteit is gedefinieerd als dN/dt en dus de raaklijn aan de N-t kromme is. Maar dit is alleen zo als N een beginwaarde heeft en daarna alleen afneemt. Voor lood kun je dit dus doen. Voor thallium niet want N heeft geen vaste beginwaarde. Door het verval van lood komt er steeds thallium bij en gaat er door de eigen radioactiviteit ook steeds thallium weg. De N-t grafiek voor thallium toont dat ook. Op t=0 is er geen thallium omdat de eerste lood kernen nog moeten vervallen. Daarna neemt het aantal langzaam toe (thallium vervalt minder snel dan lood) om op een gegeven moment in evenwicht te zijn met lood: er komt evenveel thallium kernen bij (minder dan in het begin) als er vervallen. Daarna wordt het lood te zwak (te weinig actieve kernen over) en zal thallium meer vervallen dan erbij komt.
Voor zo'n afhankelijke hoeveelheidscurve als bij thallium zal de activiteit niet als raaklijn getekend kunnen worden. Wel bij hoge tijdstippen als er geen lood meer is en thallium alleen nog vervalt. Dan is er een "gewone" vervalkromme. De activiteit is altijd afhankelijk van hoeveel actieve kernen er zijn (zie de λ factor die activiteit met aantal kernen verbindt: ln 2/τ waarbij τ de halfwaardetijd van thallium is: A = λN). Hoe meer kernen, hoe groter de activiteit. Als je de thalliumcurve ziet dan is het makkelijk te bedenken wanneer er de meeste thalliumkernen zijn: op de top van de grafiek (als de raaklijn evenwijdig loopt).