Dag Chantal,

Dit is minder abracadabra dan het lijkt, en dat is met veel natuurkunde zo als je de definities, grootheden en eenheden kent.

Activiteit A, daarmee bedoelen we het aantal deeltjes dat in één seconde vervalt, met eenheid Becquerel Bq (1 Bq is dan 1 deeltje per seconde)

Dan geven ze je nog de energie per deeltje, en dat spreekt eigenlijk voor zich.

En dan wordt het eigenlijk een sommetje niet ingewikkelder dan:

Voor een attractie kopen per uur 700 mensen een kaartje. (700 kaartjes per uur) De prijs per kaartje is 5 euro (5 euro per kaartje) . Wat is de omzet van de attractie per uur?

$$\frac{kaartjes}{uur} \times \frac{euro's}{kaartje} = \frac{euro's}{uur}$$

En die strontiumbron is niks ingewikkelder. Laat je eens weten of het nu lukt ?

Groet, Jan

 

dus feitelijk is het gewoon 340 maal 10³ Bq x 3.2 maal 10^-14 =1.1 maal 10^-8 joule


groet chantal

chantal, 12 jul 2009 dus feitelijk is het gewoon 340·10³ Bq x 3,2·10^-14 J/deeltje = 1,1·10^-8 joule/seconde


Inderdaad. (ik heb wel even een beetje gepoetst aan je eenheden)

$$\frac{deeltjes}{seconde} \times \frac{energie}{deeltje} = \frac{energie}{seconde}$$

Kwestie van breukenrekenen met de eenheden. Dat truukje kun je heel vaak gebruiken als je een formule kwijt bent

(Alleen dacht ik dat je in je startpost 740·10³ Bq had).

Groet, Jan

tjonge jammer van mijn proefwerk had zo simpel kunnen zijn

maar even goed bedankt opent veel deuren

groetjes chantal

Ach, natuurkunde is vaak zo simpel. Eén voorwaarde: ken je grootheden, eenheden en hun definities. En laten we wel zijn: op de middelbare school kom je eigenlijk niet verder dan een stuk of 50 van die dingen tot en met VWO-6. Gemiddeld 10 per jaar. Dat is te doen ...... :D