Dag Rick,
Ik denk dat je tot nog toe weinig anders hebt gerekend dan aan stroomkringetjes met een spanningsbron en een weerstand. Beide waarden gegeven en reken de stroomsterkte uit.
Door I= U/R weet je dat de stroomsterkte heel groot wordt als je de weerstand heel klein maakt. Die schoolboeksommetjew werken met ideale weerstanden, ideale (weerstandsloze) spanningsbronnen en weerstandsloze draden. Pak uit zo'n schoolboekstroomkringetje de weerstand weg en in theorie gaat er een oneindig grote stroom lopen.
In de praktijk gebeurt dat niet. Ten eerste hebben de geleiderdraden zélf een zekere weerstand. Dat zou je dan in zo'n schoolsommetje kunnen nabootsen door voor elke meter draad een klein weerstandje van een paar honderdste ohm of zo te tekenen.
Maar ideale voedingsbronnen bestaan ook niet; voedingsbronnen hebben zélf ook een zekere weerstand. Die noemen we dan de inwendige weerstand.
Daar moet je vooral niet te moeilijk over denken. Het slimste wat je dan doet is in een schetsje je reële spanningsbron te vervangen door een ideale (weerstandsloze) spanningsbron, met i serie darmee een weerstandje dat je inwendige weerstand moet voorstellen. Er komt nu dus een weerstandje bij in je kring dat je meestal niet tekent maar die er wel is. Ik schets dat dan altijd met een stippellijntje rond mijn spanningsbron + inwendige weerstand.

En dan is het gewoon weer dat simpele sommetje dat je waarschijnlijk wel kent. Ingewikkelder is het écht niet.
Duidelijk zo?
Groet, Jan