Moment - Katrol - Hoek

Sander stelde deze vraag op 09 mei 2007 om 13:58.

Hallo, ik kom bij een praktische opdracht van natuurkunde er niet meer uit. De vraag luid:

Laat via een touwtje en een katrol een massa van 60 g schuin omhoog aan spijker 10 LINKS trekken
Verplaats het katrol of de hefboom omhoog of omlaag totdat de hoek tussen het touwtje en de hefboom 30 graden bedraagt.

Afstand tussen spijker: 2,5 cm

Nu moet ik het Moment bereken dat op de horizontale hefboom word uitgeoefent.. Maar kom er niet uit

Reacties

Sander op 09 mei 2007 om 16:36

Heb het al. Na een beetje rondvragen bleek het dit te zijn:

F = 0,060 * 9,81 = 0,5886N

cos(30) = x/0,5886

x = cos(30) * 0,5886 = 0,51 N

M = 0,51 * 0,25 = 0,127 Nm

 

oscar op 09 mei 2007 om 16:37

Beste Sander,

Deze omschrijving ziet er wel heel ingewikkeld uit. Kun je misschien een tekekening maken (b.v. in PAINT) en die opsturen?

Groet. Oscar

oscar op 09 mei 2007 om 16:41

gelukkig.

Sander op 09 mei 2007 om 22:56

Zoals ik al eerder zei had ik het al gevonden. Maar tog bedankt. Hier heb je de tekening als je het nog wilt nalezen

 

 

Jaap op 10 mei 2007 om 00:42

Dag Sander,
De vraagstelling is, ook met je figuur, niet geheel duidelijk. Je kunt alleen een moment ten opzichte van een bepaald punt bepalen. Welk punt dat is, blijkt niet uit de vraagstelling. Bij "Antwoord gevonden" vul je in 0,25. Kennelijk is de arm van de kracht 0,25 meter. Bereken je dan het moment ten opzichte van spijker nummer nul? Afstand tussen twee spijkers 0,025 meter; van spijker nummer nul tot spijker nummer tien is 0,25 meter?
De berekening "Antwoord gevonden" lijkt onjuist. Moment is kracht maal arm, waarbij de kracht en de arm loodrecht op elkaar staan. Maar de letter x in je uitwerking is de kracht (de component van de spankracht) in de richting evenwijdig aan de hefboom en evenwijdig aan de afstand van 0,25 meter. Herberekening geeft M=0,074Nm.
Succes met je praktische opdracht,
Jaap Koole

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Clara heeft achtentwintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Clara nu over?

Antwoord: (vul een getal in)