Beste Luuk,
Zie de twee stralen als sinussen. Als je twee sinussen bij elkaar optelt met een faseverschil van een gehel aantal keer 2*pi, dan tellen ze op tot een grote sinus. Als ze pi uit fase lopen, dan tellen ze op tot 0. Daar tussen in, wordt het gegeven door de amplitude van de sinus die je krijgt als je twee sinussen met verschillende fasen bij elkaar optelt. Dit is:
A = (2+2cos(phi))^0,5
Dat het licht aan de binnenkant feller is, ligt eraan dat bij het licht dat rechtdoor gaat álle sinussen in fase zijn:
Onder een hoek waar je een minimum vindt is er voor elke sinus ook een andere te vinden die er precies mee in tegenfase is
Voor elke sinus uit de bovenste helft van deze opening vind je een sinus in de onderste helft die er precies mee in tegenfase is
Naarmate de hoek (T in de afbeelding) nog groter wordt, wordt de uitdoving minder en minder volledig, maar er komt nooit meer een hoek waarbij, zoals in dat centrale maximum, álle golven elkaar versterken (volledige constructieve interferentie) Zo'n volgend maximum zal dus een stuk zwakker worden dan het centrale maximum.
Groet,
Melvin