Opgaven quantumverstrengeling

Onderwerp: Quantumwereld

Twee quantumopgaven

Deze opgaven horen bij het artikel Quantumverstrengeling deel 2

Verstrengelde deeltjes bevinden zich in een en dezelfde quantumtoestand. Meet je bijvoorbeeld de polarisatie van de één, dan weet je onmiddellijk de polarisatie van de ander. De vraag is: hadden de deeltjes voordat je ging meten die eigenschap al of krijgen ze die door de meting? De beroemde Bell-ongelijkheid geeft aan hoe de meetuitkomsten zich gedragen als het eerste geldt. In opgave 1 toon je aan dat de Bell-ongelijkheid voor zo’n klassieke situatie moet gelden. In opgave 2 laat je zien wanneer de quantumtoestand afwijkende resultaten zal geven en de Bell-ongelijkheid geschonden wordt. 

Opgave 1

In de tekst kun je lezen dat volgens Bell het volgende geldt (vergelijking 4):

            n(h,φ+) + n(φ+) − n(h,θ+) ≥ 0         (4)

wanneer er op een of andere manier verborgen variabelen zijn en de fotonen kunnen elkaar niet op afstand beïnvloeden.

Stelling: Er is geen enkele manier om het linkerlid van vergelijking (4) kleiner dan nul te maken!

a) Controleer dit eerst met een ‘experiment’. Maak daarvoor een tabel met drie kolommen: achtereenvolgens voor h, φ en θ. Vul de rijen willekeurig (gebruik b.v. een munt) met – en +. Dit zijn je ‘meetuitkomsten’. Dat ziet er dan zo uit:

h φ θ
+ - -
.. ... ...

n(h,φ+) is nu het aantal rijen waarin h = + en φ = –, n(φ+) waarin φ = – en θ = +, en n(h,θ+) waarin h = + en θ = +. Tel deze aantallen en controleer of daarmee aan vergelijking (4) is voldaan.

Nu heb je nog niet bewezen dat altijd aan vergelijking (4) is voldaan. Dat zou oneindig veel tijd kosten. Gelukkig kun je zelf eenvoudig inzien dat het wel zo moet zijn.

b) Leg uit dat er acht verschillende rijen zijn in je tabel h, φ en θ (opgave 1a).

Je zou de uitkomsten uit de tabel van opgave 1a in een taartdiagram kunnen weergeven. Elke taartpunt staat dan voor het aantal rijen met één mogelijke uitkomst; bijvoorbeeld het aantal rijen met +++.

c) Neem onderstaand taartdiagram over en vul de acht verschillende uitkomsten in. (De grootte van de taartpunten zijn willekeurig.)

d) Gebruik een potlood om de partjes (licht) te arceren die overeenkomen met n(h,φ+). Dat zijn dus de partjes met +++ en met ++–. Doe hetzelfde voor n(φ+), dus partjes met +–+ en – –+. In de Bell-ongelijkheid (vergelijking 4) zijn dit de aantallen die we moeten optellen. Merk op dat geen partje twee keer hebt hoeven arceren.

e) In de Bell-ongelijkheid moeten we hier n(h,θ+) weer vanaf halen. Je zult zien dat dit overeenkomt met al gearceerde partjes. Gum dus de partjes die hiermee overeenkomen weer uit (met +++ en +–+).

f) Trek een conclusie op basis van het taartdiagram dat je nu overhoudt.

Opgave 2

In de tekst staat dat op basis van vergelijkingen (1) t/m (4) de quantumtheorie voorspelt dat bij N keer meten de volgende aantallen te verwachten zijn:
            n(h,φ+) = ½N·cos2(φ)
            n(h,θ+) = ½N·cos2(θ)
            n(φ+) = ½N·sin2(θ − φ)

a) Leg uit waar die factor van een half vandaan komt.

b) Leid de derde formule af. Tip: Gebruik hiervoor figuur 2b. De hoeken φ en θ zijn gedefinieerd ten opzichte van de horizontale richting. Teken op basis daarvan de φ-component. Ontbind die component nu in de θ+-richting.

De Bell-ongelijkheid luidt: n(h,φ+) + n(φ+) − n(h,θ+) ≥ 0

c) Leid nu het in de tekst gegeven verband af: cos2(3θ) + sin2(2θ) − cos2(θ) ≥ 0

d) Teken met behulp van je grafische rekenmachine het linkerlid van de Bell-ongelijkheid. Let op dat je rekenmachine is ingesteld op hoeken in graden (niet radialen).

e) Bepaal bij welke hoek het quantumresultaat het meest afwijkt van wat er klassiek minimaal mogelijk is (nul dus).

f) Als samenvatting: geef een experimentator advies hoe hij/zij het beste de detectoren in het Bell-experiment kan instellen.