De regenboog - samenspel van kleurenkegels

Onderwerp: Aarde & Klimaat (havo), Licht, Optica (licht en lenzen) (havo), Weerkunde en oceanografie

Als zonlicht op een regendruppel valt gebeurt er iets wat je ook vaak ziet bij een stuk glaswerk dat in de zon ligt. Uit sommige plekken van het glaswerk komt gekleurd licht en geeft in de nabijheid van een muur een afdruk die lijkt op een stukje van een regenboog.

Maar is dit wel te vergelijken met de regenboog die je op de foto van figuur 1 ziet? In dit artikel wordt deze vraag beantwoord.

Het bijzondere van de foto is dat een dubbele regenboog is te zien. De tweede regenboog is vaak zo zwak dat hij niet opvalt. Tussen de twee bogen is het relatief donker. De foto laat ook zien dat het binnen de kleine regenboog lichter is dan erbuiten en dat het verder naar binnen toe weer steeds donkerder wordt. Zoiets zie je ook buiten de grote regenboog waar het naar buiten toe steeds donkerder wordt. Een belangrijk detail is tenslotte dat je aan de schaduwen op de foto kunt zien dat de fotograaf met zijn rug naar de zon staat. Al deze aspecten komen in dit artikel aan de orde. We beginnen met de binnenste regenboog.

Ontstaan binnenste regenboog

Om dat te begrijpen moeten we gaan kijken wat er met licht gebeurt dat op een waterdruppel valt. In figuur 2a is dat getekend voor een lichtstraal die bij punt A op de druppel valt. Daar wordt het voor een deel weerkaatst en voor een deel gebroken. Dat proces zal zich herhalen telkens wanneer de lichtstraal de rand van de druppel bereikt (bij B, C ….). De lichtstraal die binnen de druppel blijft zal daardoor bij elke weerkaatsing iets minder sterk zijn totdat hij niet meer waarneembaar is.

Bij het ontstaan van de binnenste regenboog gaat het om de lichtstraal die na één weerkaatsing de druppel weer verlaat. De hoek ω die deze lichtstraal maakt met de binnenkomende straal hangt af van de plaats waar de lichtstraal de druppel in gaat. Je kunt dat zelf onderzoeken met een heel simpel proefje. In plaats van een druppel neem je een laagje vloeistof in een rond doorzichtig bakje en schijn je van opzij met een lichtbron tegen het bakje. Met een beetje oefenen kun je dan zien hoe de lichtstraal door de vloeistof gaat en er weer uitkomt. In het filmpje van figuur 2b zie je een bovenaanzicht van dit proefje waarin als vloeistof slaolie is genomen en als lichtbron een laserpen. Start het filmpje en let op de lichtstraal die bij C (figuur 2a) weer uit de vloeistof komt.

Figuur 2b: Het volgen van de lichtstraal. Bron: auteur.

Heb je dat gezien? Als de lichtbron op het midden van de ‘druppel’ schijnt en vervolgens opzij wordt geschoven neemt de hoek tussen de teruggekaatste en binnenkomende lichtstraal (ω) eerst toe tot een maximale waarde en daarna weer af. Die maximale hoek is afhankelijk van de kleur licht omdat niet elke kleur even sterk wordt gebroken bij de grensovergang van lucht naar de vloeistof en omgekeerd. Met de wet van Snellius kun je laten zien dat bij water deze maximale hoek ligt tussen 40,9o (voor violet licht) en 42,5o (voor rood licht).

Kleurenkegels

Waterdruppels die een regenboog maken zoals die van figuur 1 hebben een middellijn van ongeveer 0,5-2 mm. Bij deze afmetingen is de oppervlaktespanning nog zó groot dat de druppel vrijwel bolvormig is. Door deze bolvorm zal het terugkomende licht de vorm hebben van een kegel met een tophoek die afhangt van de kleur licht. In figuur 3 zie je een afbeelding van drie van deze kleuren.

In de figuren is ook aangegeven dat de intensiteit laag is in het midden van de kegel, toeneemt richting de rand en sterk toeneemt in de buurt van de rand. In figuur 4 is het verloop voor de drie kleuren schetsmatig in grafiek gebracht.

Wat betekent dat voor zonlicht dat na één weerkaatsing de druppel aan de voorkant weer verlaat? Ofwel wat is het resultaat van de overlap van al deze kleurenkegels? Het zal resulteren in een kegel gevuld met wit licht waarvan de intensiteit toeneemt richting de rand en een rand waar de kleuren gescheiden zijn. Het witte licht ontstaat door de overlap van alle kleuren en de gescheiden kleuren aan de rand ontstaan doordat elke kleur zijn eigen maximale hoek heeft. 
In figuur 5 zie je een afbeelding waarin alleen de top van zo’n complete kegel is getekend.

Waarnemer

Wat betekent dat voor een waarnemer die zijn blik richt op heel veel waterdruppels die beschenen worden door de zon? Als hij de kleuren van de kleurenkegels wil zien moet hij in ieder geval met zijn rug naar de zon staan, want alleen in dat geval kan het licht uit een kegel in zijn oog vallen. In figuur 6 zie je een vereenvoudigde weergave van deze situatie waarin een paar waterdruppels zijn getekend, elk met hun kegelas naar de zon gericht. Slechts het topje van elke kleurenkegel is hier weer getekend. In de figuur is ook het punt aangegeven waar de schaduw van het hoofd van de waarnemer gevormd wordt, het zogenoemde antisolaire punt. Straks zal blijken wat het belang is van dit punt bij het ontstaan van de regenboog.

Wat de waarnemer van het geheel krijgt te zien kun je het best onderzoeken door eerst te kijken in een verticaal vlak dat evenwijdig loopt aan de zonnestralen en door het antisolaire punt gaat. De druppels die in dit vlak liggen worden met hun kleurenkegels doorsneden door dit vlak waardoor oneindig lange driehoeken ontstaan ieder met hun tophoek op een druppel. Ze zijn wit van binnen en gekleurd aan de zijkanten. In figuur 7 zijn de beginstukken van een paar van deze driehoeken getekend.

Kleur van een regendruppel

In welke kleur de waarnemer een druppel ‘ziet’ hangt af vanuit welk gedeelte van de driehoek het licht komt dat naar de waarnemer gaat. Komt dit licht uit het middendeel van de driehoek dan is de druppel witachtig van kleur, komt het uit de rand dan is de druppel gekleurd. Kijkt een waarnemer in de richting van het antisolaire punt dan ziet hij druppels heel zwak in het wit. Als hij hoger kijkt wordt de kleur steeds witter totdat hij druppels tegenkomt die respectievelijk paars, blauw, groen, geel, oranje en rood zijn. Verder omhoog gaande zitten druppels die hij niet meer kan zien omdat geen enkele lichtstraal uit de bijbehorende kleurenkegels de waarnemer bereikt. In figuur 7 is rechts met een kleurenbalkje aangegeven in welke kleur de waarnemer de druppels in de betreffende richting ziet.

Regenboog

We hoeven nog maar één stap te zetten om de regenboog te zien ontstaan. Daartoe laten we het verticale vlak van figuur 7 draaien om de as die loopt van de waarnemer naar het antisolaire punt. In elk gedraaid vlak kunnen we dezelfde redenering gebruiken met hetzelfde resultaat. Het beeld dat dan ontstaat is dat van een gekleurde boog rond het antisolaire punt: de regenboog, een samenspel van alle kleurenkegels uit een ontelbaar aantal waterdruppels.

Opmerkingen:

1.     Uit figuur 7 blijkt dat de waarnemer de boog ziet onder een hoek die gelijk is aan de halve tophoek van de kleurenkegel, dus 42o ten opzichte van het antisolaire punt.

2.     Een regenboog kan hoger of lager aan de hemel staan. In figuur 7 zie je dat de stand van de zon bepaalt hoe hoog de regenboog aan de hemel staat. Hoe lager de zonnestand hoe hoger de regenboog verschijnt.

3.     Een regenboog zou eigenlijk een volledige cirkel moeten zijn ware het niet dat de grond dat voorkomt. Vervang je de grond door een regenwolk dan zou de regenboog cirkelvormig zijn. Die situatie kan zich voordoen als je bijvoorbeeld vanuit een vliegtuig een regenboog waarneemt.

Ontstaan buitenste regenboog

De buitenste regenboog wordt gevormd door licht dat in een waterdruppel niet één keer weerkaatst tegen de achterkant maar twéé keer (zie figuur 8).

 

Nu blijkt er sprake te zijn van geen maximale maar een minimale hoek tussen de binnenkomende en de teruggekaatste lichtstraal. Deze hoek ligt tussen 50o en 53o, weer afhankelijk van de kleur van het licht. Uit de berekening blijkt dat kleinste minimale hoek hoort bij rood licht en de grootste bij violet.

Dus er ontstaan nu kleurenkegels waar het licht niet uit de binnenruimte van de kegel komt, maar uit de buitenruimte met een intensiteit die naar buiten toe afneemt. Figuur 9 laat het verschil zien tussen de lichtintensiteit van een kleurenkegel uit de binnenste boog en een kleurenkegel uit de buitenste boog.

Het beredeneren van de vorm en hoogte van de grafieken gaat op dezelfde manier als we gedaan hebben voor een kleurenkegel uit de binnenste regenboog met dát verschil dat we nu rekening moeten houden met een extra weerkaatsing binnen de druppel dus lagere intensiteit.

In figuur 10 zie je het verschil tussen een kleurenkegel van een druppel uit de binnenste regenboog en een kleurenkegel van een druppel uit de buitenste regenboog. Je ziet ook dat de kleuren aan de rand zijn omgekeerd.

De manier waarop we het ontstaan van de binnenste regenboog tenslotte hebben beredeneerd kunnen we dat nu ook toepassen voor de buitenste regenboog.
Resultaat: een boog onder een hoek van 53o met kleuren die omgekeerd zijn aan die van de binnenste boog.

Ontstaan donkere band tussen de twee bogen

De band tussen de twee bogen is het gebied waarin zich waterdruppels bevinden waarvan geen enkele lichtstraal uit een kleurenkegel de waarnemer bereikt. Uit dit gebied komt alleen het strooilicht dat normaal al aan de hemel te zien is. Binnen de binnenste regenboog komt behalve dit strooilicht ook nog eens het witte licht van de druppels. Datzelfde geldt voor het gebied buiten de buitenste boog. Dat maakt de ruimte binnen de binnenste boog en buiten de buitenste boog lichter is dan er tussen in.

Proefje

Ook in Sciencespace staat een artikel over de regenboog met als titel ‘Alle kleuren van de regenboog’. Dit artikel wordt afgesloten met een proefje dat je op een zonnige dag met weinig hulpmiddelen heel veel kijkplezier kan geven.

 Connie Morsing