Atomen

Onderwerp: Atoomfysica, Kern- & Deeltjesprocessen (vwo)

Al heel lang probeert de mens de materie te doorgronden. Ons beeld van kleinste deeltjes is gebaseerd op een theorie die al eeuwen lang evolueert en wordt verbeterd.

De oude grieken en het atoom

Lucretius (overleden rondom 50 voor Christus) schreef het leerdicht “De rerum natura”, letterlijk vertaald “Over de natuur der dingen”, in het Nederlands bekend als “Over de natuur”. In dit leerdicht zette hij de leer uiteen van de Griekse wijsgeer Epicurus, die van 341 tot 270 voor Christus leefde. Epicurus greep voor zijn natuurkunde terug op hetgeen opgeschreven is door de Griekse wijsgeer Democritus (die stierf in 371 voor Christus). Democritus zal een en ander mede geleerd hebben van zijn leermeester Leucippus (vijfde eeuw voor Christus). Wellicht moeten we Leucippus zien als de grondlegger van de “atoomleer”. Deze zegt dat atomen eeuwig en ondeelbaar zijn, dat atomen de onveranderlijke oerdeeltjes zijn van de zichtbare en onzichtbare dingen. Bovendien bewegen deze deeltjes altijd en kunnen zij zich op verschillende manieren samenvoegen. (Het Griekse woord “atomos” betekent ondeelbaar.)

Uit het boek van Lucretius komt onderstaand gedeelte:

  • "Ook worden kleren die hangen op brandingbrekende kusten vochtig en drogen, wanneer zij in ’t zonlicht te bleken gelegd zijn. Toch is het nimmer te zien hoe het vocht van het water er in komt noch hoe het vlucht voor de hitte. En dus moet in heel kleine stofjes, door onze ogen onmooglijk te zien, het vocht zich verspreiden. Ja, als het zonnejaar ook ontelbare malen terugkomt, wordt aan de vinger een ring aan de binnenkant dun door het dragen. Droppelenval holt een steen uit; de kromme ijzeren ploegschaar neemt in het bouwland ook heimelijk af en hardstenen straten zien wij door ’t lopen der voetgangers slijten. En dichtbij de poorten tonen vaak koperen beelden hun rechterhanden gesleten, daar zij zo dikwijls begroet en gekust worden door passanten."
Titelblad van het boek van Lucretius, De rerum natura.

Uit de tekst wordt duidelijk dat door goed om je heen te kijken en na te denken het bedenken van een hypothese over hoe de wereld om je heen in elkaar zit mogelijk is. Ook zonder een modern laboratorium kun je natuurkunde bedrijven.

Aristoteles (ongeveer 384 – 322 v. Chr.) vroeg zich af hoe het mogelijk is dat atomen uit zichzelf bewegen. In de middeleeuwen raakte het atoomidee op de achtergrond. Het idee dat atomen bewegen – zonder ingrijpen van een God – sprak niet aan.

De alchemisten ontdekten dat metalen, bijvoorbeeld koper, niet te veranderen zijn in andere metalen. In 1803 veronderstelt Dalton dat materie is opgebouwd uit atomen. Een bepaalde stof, zoals koper, blijkt opgebouwd te zijn uit één bepaald soort atomen. De atomen maken nu ook hun entree in modellen van gassen.