Gerard ’t Hooft

Onderwerp: Kern- & Deeltjesprocessen (vwo), Kernfysica, Quantumwereld

Nobelprijswinnaar

Professor Gerard ’t Hooft is één van de beroemdste Nederlandse natuurkundigen. Samen met Martinus Veltman won hij als laatste Nederlander in 1999 de Nobelprijs voor de natuurkunde. Roderick Knuiman en Ramy El-Dardiry interviewden hem op 1 februari 2006 over zijn fascinatie voor de natuur, zijn eigen jeugd en zijn werk. Het werd een uitermate boeiend gesprek op zijn kantoor op de Universiteit Utrecht.

De Spinozaprijs is de belangrijkste wetenschappelijke prijs in Nederland. De prijs wordt ook wel de Nederlandse Nobelprijs genoemd.

In een serie interviews onderzoeken Ramy El-Dardiry en Roderick Knuiman wat de drijfveren zijn van de vooraanstaande wetenschappers aan wie deze prijs is toegekend.

Voor de overige interviews uit deze reeks kun je op de namen klikken, links in de kantlijn bij dit artikel.

Wanneer besloot u dat u natuurkunde zou gaan studeren en waarom?

Ik was van jongsaf aan geïnteresseerd en geïntrigeerd door de natuur, met name in de meest elementaire natuurverschijnselen, zoals het gedrag van water en lucht, en de eigenschappen van de materie en de zwaartekracht. Ook het hele idee dat je door scherpzinnige analyse van de natuur allerlei diepe waarheden erin kon ontdekken sprak me heel erg aan. Ik wist dat Albert Einstein door diep na te denken had kunnen ontdekken dat ruimte en tijd gekromd zijn. Dat heeft me altijd geweldig geïntrigeerd. Ik wilde ook ontdekkingen doen!
Uit mijn kleuterschooltijd herinner ik me dat ik gefascineerd werd door het wiel. Dát was nog eens een prachtige uitvinding. Wielen komen niet in de natuur zelf voor: beesten hebben meestal niets wat op een wiel lijkt. Terwijl alle auto’s, fietsen en karren die mensen gebruiken zo’n ding hebben. Een wiel is essentieel om de voortbeweging heel gladjes te laten verlopen. Ik vond dat schitterend, waarom werkt een wiel eigenlijk? Iemand heeft hier kennelijk heel diep nagedacht en daar is iets heel erg moois uitgekomen. Zoiets zou ik ook wel willen uitvinden.
Ik herinner me ook hoe gefascineerd ik was door de allerkleinste beestjes, zoals de mieren die tussen zandkorreltjes door kruipen. Een zandkorreltje moet voor een mier wel zo groot zijn als een rotsblok is voor ons. Hoe zou die wereld van de mier er nou uitzien? Dit soort vragen boeiden me. Er was dus zoveel meer in de natuur dan alleen ons eigen huis, tuin en keuken. Later kwam daar nog het heelal bij, de sterren en de planeten. Ik weet niet meer hoe oud ik was toen de Spoetnik de lucht in ging, maar dat was ook een heel belangrijk moment. Ruimtevaart was mogelijk geworden.
Voor mijn familie was het een belangrijke gebeurtenis toen mijn oudoom, Frits Zernike, de Nobelprijs voor de natuurkunde kreeg, in 1953. Dit betekende ook weer dat je, als je de natuur maar goed begrijpt, schitterende uitvindingen kunt doen. Je kunt nieuwe dingen bedenken waar de mensheid wat aan heeft. In mijn jeugd was het einde van dit soort uitvindingen nog lang niet in zicht. De telefoon bestond al, maar ik zag de tv komen, en de transistor: allemaal wonderen! De tv was nog zwart-wit, maar ik vond die uitvinding fantastisch! En ik had niet gedacht dat kleuren-tv ooit mogelijk zou zijn. Hoe meer je wist te ontdekken van de eigenschappen van atomen en moleculen, des te meer geweldige toepassingen je zou ontdekken. En wat zou je kunnen doen als je er achter kunt komen wat er in zo’n atoom zit?

Die ontwikkelingen waren voor u een grote inspiratie om ook natuurkunde te gaan studeren?

Ja. En natuurlijk ook de verhalen over kernenergie. Fascinerend dat er in die atoomkern nog veel meer energie schuilt dan wat je onder gewone omstandigheden los kunt maken, bij de gebruikelijke chemische processen. Kennelijk kon je opeens fantastische dingen doen als je nog iets meer te weten was gekomen over de natuur, atomen en kernen. Je kon oppermachtig worden als je de natuur kon begrijpen.
En men wist niet wat er allemaal nog meer mogelijk zou zijn. Ik droomde van het maken van antigravitatie. Wie weet kon een ruimteschip gemaakt worden dat vanzelf de lucht in zou gaan, omdat je iets aan het gravitatieveld gedaan had. Nu weet ik dat het niet kan, maar in die tijd droomde ik ook over dat soort dingen. Wat is mogelijk en wat niet? Waar ligt de grens?

In 1999 kreeg u, samen met Martinus Veltman, als laatste Nederlander de Nobelprijs voor de natuurkunde. Zou u op middelbaar schoolniveau kunnen uitleggen waarvoor u destijds beloond bent?

Natuurlijk, dat kun je op ieder niveau proberen uit te leggen. Ieder atoom is opgebouwd uit een kern met daaromheen elektronen. Deze kern bestaat op haar beurt weer uit subnucleaire deeltjes, namelijk protonen en neutronen. In de jaren zestig wist men al ongeveer hoe deze deeltjes met elkaar wisselwerken. In hun wisselwerking hadden natuurkundigen allerlei regelmatigheden en symmetrieën ontdekt. De deeltjes oefenden (naast de zwaartekracht, die te zwak is om op atomair niveau te kunnen detecteren, red.) drie soorten krachten op elkaar uit: een elektromagnetische kracht, een zwakke en een sterke kracht. De elektromagnetische kracht was al vrij goed bekend, onderzoekers konden heel nauwkeurig de effecten ervan uitrekenen. De zwakke en de sterke kracht leverden aanzienlijk meer problemen op.
De moeilijkheid zat erin om een nauwkeurigere formulering van beide krachten te geven. Het ruwe gedrag van de kracht was bekend, maar als je de krachten preciezer wilden berekenen ontstonden er oneindigheden. De bestaande theorie voor de zwakke en sterke kracht leverde dus onzinnige resultaten. Veltman en ik ontdekten dat deze oneindigheden bij de zwakke kracht verdwenen als je een theorie van Yang en Mills als uitgangspunt nam. De theorie werd dan renormeerbaar. Het klinkt allemaal wat ingewikkeld, maar het renormeerbaar zijn van een theorie hield eigenlijk in dat je een paar natuurconstanten moest invoeren, die onberekenbaar zijn, d.w.z., ze kunnen iedere waarde hebben die je maar wilt. In die constanten kon je dan de oneindigheden verstoppen. Het verstoppen van deze oneindigheden heet dan renormeren. De hele theorie bevat zo uiteindelijk geen oneindigheden meer en wordt daardoor hanteerbaar en berekenbaar. Dat was de ontdekking. Er konden nu precisieberekeningen worden gedaan.
Deze berekeningen hebben later ook geleid tot het voorspellen van allerlei nieuwe deeltjes, die inderdaad kort daarna experimenteel gevonden zijn. Het Nobelcomité heeft na deze experimenten besloten dat onze theorie van de zwakke kracht die deze deeltjes al voorspelde een prijs waard is. Later bleek dat ook de theorie van de sterke kracht een Yang en Mills theorie blijkt te zijn. De zwakke, sterke en elektromagnetische kracht bleken op een interessante manier met elkaar te verenigen.

Drie krachten zijn dus redelijk verenigd, maar hoe zit het dan met de andere fundamentele kracht, de zwaartekracht?

Nu is er inderdaad ook nog de zwaartekracht, en die laat zich niet zo makkelijk pakken. Daar zit nu het grote probleem. Daar houd ik me op dit moment mee bezig, net als vele anderen. De zwaartekracht is een buitengewoon uitdagend probleem, dat we niet kunnen laten zitten. Daar bijten we graag onze tanden aan stuk!

Hoe onderzoeken natuurkundigen deze fundamentele krachten in de praktijk?

Door de deeltjes te bestuderen met iets dat je een microscoop zou kunnen noemen, namelijk een deeltjesversneller. Het maken van zo sterk mogelijke microscopen vormt een groot deel van het huidige natuurkunde onderzoek. Je probeert zo klein mogelijke structuren en deeltjes te detecteren. Hoe klein zijn de dingetjes die je nog correct kunt meenemen in je beschrijving van wat er allemaal gebeurt? Eén van de belangrijkste redenen om een grote versneller in Genève te maken, is dat het in feite een uiterst sterke microscoop is. Op een nog kleinere schaal gaat men kijken hoe ons huidige inzicht nog verder kan worden verbeterd. De onduidelijkheden komen in wezen, omdat wij een microscoop hebben met een beperkte resolutie. We willen dit beter doen en het apparaat zoals het nu gebouwd wordt, zal dat inderdaad kunnen: daar zullen nieuwe resultaten uit voortkomen. In Genève staat natuurlijk geen optische microscoop, maar een grote tunnel waar deeltjes met hoge snelheid tegen elkaar worden aangeschoten. Botsingsexperimenten zijn de manier om de allerkleinst denkbare structuren waarneembaar te maken. Op algemene fysische gronden kan men concluderen dat de zwaartekracht zijn oorsprong vindt in nog veel kleinere structuren dan de overige drie fundamentele krachten. De fundamentele structuren van de zwaartekracht zijn zestien ordes van grootte kleiner dan die van de overige krachten. Normaal is de zwaartekracht om ons heen een relatief zwakke kracht. Als je de drie fundamentele natuurconstanten, te weten de Newtonse constante van gravitatie, de lichtsnelheid en de constante van Plank, naast elkaar zet dan kun je daaruit aflezen dat er een afstandsschaal is van ongeveer 10-33 cm waar de quantummechanica, de relativiteitstheorie en de zwaartekracht even belangrijk worden. Dat is een absurd kleine afstand! Maar alleen op die afstandsschaal is de zwaartekracht niet meer als klein te beschouwen, en wordt hij zelfs dominant.
De vraag is: wat gebeurt er dan? Ons vermoeden is nu dat 10-33 cm de allerkleinste afstand is in ons heelal. Je kunt geen tweetal punten beschouwen op nog kleinere afstand van elkaar, want ruimte en tijd zijn dan zo gigantisch aan het fluctueren dat je geen afstandsbegrip meer kunt hanteren. Dit is mind boggling, dit gaat eigenlijk ons voorstellingsvermogen een beetje te boven. Daarom is dit zo een grote uitdaging. De grote vraag is: hoe formuleer je hier nu een correcte theorie voor?

Welke personen zijn, naast uw achteroom Zernike, een inspiratiebron voor u geweest in de natuurkunde?

Ik had een oom, Nico van Kampen, die hier nog steeds al emeritus hoogleraar theoretische natuurkunde rondloopt. Vroeger was hij voor mij altijd een vraagbaak, ook tijdens mijn studietijd. Maar uiteraard ook Veltman. Hij heeft een totaal andere persoonlijkheid dan mijn oom, en ook hij heeft een belangrijke invloed gehad op mijn werk. Hij had een heel andere aanpak. Hij werkte met zijn gezonde boerenverstand. Zoiets van: als je dit alles bij elkaar legt dan moet dit toch wel tot die-en-die conclusie leiden. Hij was een heel ander type onderzoeker dan destijds gebruikelijk was, maar uiteindelijk heeft zijn methode ook gewerkt. Dat heel verschillende aanpakken tot belangrijke resultaten kunnen leiden, dat is ook het leuke van ons vakgebied. Er zijn zoveel verschillende mensen met verschillende persoonlijkheden. Als je met een heel andere aanpak een probleem benadert kom je opeens ook weer tot nieuwe ontdekkingen. Wetenschap bedrijven en ontdekkingen doen kan niet op één manier, het kan op een heleboel manieren.

U werd dus geïnspireerd door uw oom Nico van Kampen. Tegelijkertijd bent u gespecialiseerd in hoge-energiefysica. Hij noemde de mensen in dat vakgebied ‘agressief’. Wat bedoelde hij daar mee, en merkt u wat van deze agressiviteit in uw werk?

Agressief natuurlijk in de zin dat er een behoorlijk zwaar competitie-element in zit. De natuurkundigen in dit vakgebied wilden graag als eerste met een nieuwe theorie of een nieuwe methode komen. De onderzoekers schrokken er ook niet voor terug om met ordinaire verkooptechnieken aankomen. Van Kampen hechtte veel waarde aan het zo zuiver en nauwkeurig mogelijk formuleren. Hij was van mening dat je ook niet méér moest beweren dan je eigenlijk hebt opgelost. Onderzoekers zouden geen resultaten moeten verkondigen die ze niet echt waar konden maken. Dat gebeurde nog al eens.

Moet je als natuurkundig onderzoeker over dit soort competitieve eigenschappen beschikken?

Je moet wetenschappelijk onderzoek natuurlijk zien als een samenwerking: je kunt niet zonder de resultaten van een ander. Tegelijkertijd zit er echter ook een groot competitie-element in. Je wilt de eerste zijn met iets nieuws. Maar dat kan niet zonder de resultaten van je collega’s. Zowel samenwerking als competitie zijn erg belangrijk in wetenschappelijk onderzoek.
Het is ook één van mijn verklaringen waarom relatief weinig vrouwen theoretische natuurkunde beoefenen. Er heerst een competitie-sfeer. Dit is hetzelfde als wat de mannelijke bevolking vaak aanzet tot oorlogsvoering, waarbij men elkaar met vuur en zwaard te lijf gaat. Weliswaar is het niet zó erg in de theoretische natuurkunde, maar er is wel degelijk veel competitie. Vergelijk het maar met schaken en dammen, dat wordt ook door mannen gedaan. Het zijn een soort gevechten die je op een bord uitvoert. Zo zie ik het ook met theoretische natuurkunde. Het is een vreedzaam gevecht. Aan de andere kant er zijn ook allerlei andere verklaringen waarom vrouwen minder aan theoretische natuurkunde doen, zoals cultuur en opleiding.

Wat heb je nog meer nodig om een echt goede natuurkundige te worden, naast dit competitieve element?

Je moet wel een zekere gedrevenheid hebben. Je moet er behoorlijk mee bezig zijn. Ik zou natuurlijk graag willen aanvoeren dat intelligentie belangrijk is, en dat is het ook wel, maar het is ook de wil om het te doen. De bereidheid om moeilijke problemen te lijf te gaan en daarin te willen investeren. Je moet goed met het vak bezig zijn en dat ben ik altijd geweest. Daar heb ik later de vruchten van geplukt. Nu nog meer dan vroeger ondervinden we soms teveel afleiding, zoals internet, tv, sportverenigingen, muziek: noem maar op. Ik heb de indruk dat dat nu erger is dan het vroeger was. Een beetje afleiding is natuurlijk prima, ik houd ook van muziek. Maar je kunt op je vingers natellen dat als je minder dan de helft van je werkzame tijd met natuurkunde bezig bent het een probleem gaat worden.
Verder is er eigenlijk niet echt een algemene regel: fysici zijn verschillend, en met verschillende aanpakmethoden kun je verschillende dingen bereiken. In de natuurkunde is iedereen anders, en zo moet het ook. Een goede natuurkundige worden kan op allerlei manieren. Je ziet wel een aantal gemeenschappelijke factoren, en één daarvan is het heel erg gedreven zijn: passie voor het vak hebben en het heel erg leuk vinden.

Eén van uw belangrijkste ontdekkingen deed uw tijdens een zomerschool in Frankrijk. Hoe internationaal is de huidige natuurkundegemeenschap?

Natuurkunde is een vak dat op de hele wereld wordt beoefend en je kunt het alleen maar goed doen door met de hele wereld in contact te blijven. Dat kan tegenwoordig heel gemakkelijk via email of via internet, contact met de rest van de wereld is een fluitje van een cent. In Maleisië of Mexico zijn de problemen waar ze voor staan precies dezelfde als hier. Internet is een grote omwenteling geweest voor de natuurkunde, net zo goed als voor veel andere wetenschappen. Het beste contact blijft natuurlijk altijd het mondelinge contact. Gewoon met elkaar kunnen praten, discussiëren, met elkaar in de clinch gaan. Zo leer je dingen misschien nog wel het beste. Zomerscholen zijn ondanks het internet daarom nog steeds van groot belang.

Vindt u dat er op middelbare scholen tegenwoordig genoeg tijd wordt besteed aan exacte vakken?

Het zal jullie niet verbazen dat ik, en met mij vele anderen, vind dat op de exacte vakken op scholen teveel wordt beknibbeld. Men zou veel meer exacte vakken, en met name wiskunde moeten doen. Ik begrijp eigenlijk ook niet waarom dat niet gebeurt. Toen ik op school zat kreeg ik een hele hoop natuurkunde, scheikunde en wiskunde en ik heb het gevoel dat er steeds minder van over blijft. Wat doen ze met al die tijd? Hetzelfde gebeurt met talen. Ik kreeg destijds drie vreemde talen en nog Latijn en Grieks erbij. Dat kon allemaal. Latijn en Grieks zijn bij mij een beetje weggezakt, maar die drie vreemde talen zijn toch altijd erg nuttig gebleken. Als je ziet hoe snel men tegenwoordig een vreemde taal kan laten vallen, dan vraag ik me af: hebben ze daar nu ook al geen tijd meer voor?
Ik denk dat ook dit weer met afleiding te maken heeft, er zijn natuurlijk dingen bijgekomen die er vroeger niet waren. Toch vraag ik me vaak af hoe het komt dat er opeens zo weinig tijd is voor allerlei zaken die wij vroeger van het allergrootste belang achtten.
Ook vind ik het een beetje jammer dat men zoveel verschillende structuren op de scholen aanbrengt. Bepaalde profielen krijgen nu een nerd-stigma opgeplakt. Dat vind ik heel erg zonde, want ik vind dat exacte vakken juist voor iedereen heel erg belangrijk zijn. Niet alleen voor de nerds die verder willen. Iedereen zou wat wiskunde, natuurkunde en zeker ook biologie en scheikunde moeten kennen.

Waarom zou een scholier ervoor kiezen om verder te gaan in de natuurkunde?

Het is gewoon vreselijk leuk! Het is leuk om puzzeltjes op te lossen. Als je van puzzeltjes houdt, dan is wiskunde altijd een heel erg leuk vak. Het zit vol met puzzeltjes. Natuurkunde ook, die stelt ons voortdurend voor raadsels.
Je bent geen tweedegraads onderzoeker als je geen Nobelprijs wint. In tegendeel: natuurkunde is ontstaan en ontwikkeld door onderzoekingen van mensen die geen Nobelprijs gekregen hebben. Deze mensen hebben misschien een bescheidener aandeel geleverd, maar als je hun bijdragen allemaal bij elkaar optelt zijn die veel en veel groter dan die paar geïsoleerde onderzoeken die tot een Nobelprijs hebben geleid. Iedereen die de wetenschap ingaat, of dat nu de natuurkunde is of de biologie, gaat ontdekkingen doen. Een wetenschapper gaat iets vinden wat nog niemand eerder heeft gevonden. Je gaat dingen ontdekken en het doen van zo’n ontdekking geeft altijd heel erg veel voldoening. Daar moet je het voor doen en niet voor de Nobelprijs. Het is heel erg leuk om een Nobelprijs te krijgen, maar dat moet niet de motivatie zijn voor het doen van natuurwetenschappelijk onderzoek. Dat heb ik ook nooit gehad, ik vind het erg leuk, maar de motivatie komt voort uit je nieuwsgierigheid. Je wilt iets weten en het leuke is dat je dingen gaat ontdekken. En dat zijn dan meestal kleine nieuwigheidjes waar je zelf nog meer plezier aan beleeft dan je collega’s, waar je zelf genoegdoening van ondervindt: het is jouw resultaat, en er staat je naam boven. Dat wordt gepubliceerd.

En waarom is het volgen van exacte vakken ook voor jongeren die niet verder gaan in de wetenschap zo belangrijk?

Omdat anderen zich wel vaak op natuurwetenschappelijk terrein begeven. Politici, bijvoorbeeld, moeten ook over energievraagstukken oordelen of over vogelgriep of over andere zaken die met de natuur te maken hebben. Die natuur is overal.

Mensen zonder natuurkundige kennis kijken van zo’n enorme afstand tegen de natuur of natuurkunde aan dat je hele rare situaties krijgt. Een voorbeeld daarvan is natuurlijk de hele discussie over de evolutietheorie in de VS. Daar praten mensen over evolutie en de natuur om zich heen op een manier die zo ver staat van het wetenschappelijk begrip. Ik vind het ontzettend jammer dat velen nooit tot die inzichten gekomen zijn, die de moderne wetenschap al heeft. Helaas heeft niemand kunnen doorvoeren, dat je op middelbare scholen leert de wetenschappelijke inzichten te hanteren.

In Nederland wordt nu ook veel gediscussieerd over bijvoorbeeld de evolutietheorie en Intelligent Design. Hoe staat u zelf tegenover de relatie geloof en wetenschap?

Er zijn er genoeg collega’s die godsdienst en natuurkunde kunnen combineren. Het hoeft niet onmiddellijk te interfereren met het werk. Zelf heb ik niet een bepaald godsdienstige opvatting. Godsdiensten zoals die traditioneel in de mensheid leven, kan ik niet omarmen. Er zijn onderzoekers die een bepaalde agnostische houding hebben. Dat is misschien wel het gezondste, zeggen dat je weet dat je het niet weet.
Ik ben zelf wat stelliger in het tegenovergestelde, ik weet zeker dat wat volken door de eeuwen heen als godsdienst er op na hielden niet kan. Wat er dan wel is, daar kun je ruimte voor open laten. Het hangt heel erg van je persoon af hoeveel ruimte je daarvoor openlaat. In ieder geval zou het zo moeten zijn dat je opvattingen niet in strijd mogen zijn met datgene wat we inmiddels over de natuur te weten zijn gekomen.

Zelf heeft u een heel stellig geloof in het determinisme, toeval in de natuur bestaat volgens u niet. Waar komt dit geloof dan vandaan?

Ik kan me de natuur niet anders voorstellen. Een heleboel anderen kunnen dat wel, met name de quantummechanica is op dit ogenblik een doctrine die voor een heleboel mensen een enorme aantrekkingskracht heeft. Juist omdat die op dit moment niet deterministisch is. Een overgrote meerderheid van de onderzoekers vindt dat eigenlijk heel erg plezierig. Het hele idee dat de natuur voorbestemd is in bepaalde verschijnselen staat ze tegen.
Mij staat het helemaal niet tegen. In tegendeel, veruit het grootste gedeelte van de natuur geeft een deterministisch beeld. De planeten zoals die om de zon heen draaien, dat is een volledig deterministisch systeem . Daar zie je dan ook weer wat chaos in, en dat mag je ook niet gedetermineerd noemen. Maar we zien toch een onderliggende structuur van natuurvergelijkingen die helemaal deterministisch zijn. Ik kan me eigenlijk niet goed voorstellen waarom de natuur niet helemaal deterministisch zou zijn. Ik kan me wel goed voorstellen, dat ondanks het deterministisch zijn van natuurvergelijkingen er toch totaal onvoorspelbare gedragingen uitkomen vanwege de onvoorstelbare ingewikkeldheid. Met andere woorden de natuur gedraagt zich onvoorspelbaar, niet omdat de vergelijkingen niet deterministisch zouden zijn, maar omdat de zaken veel te ingewikkeld zijn.
Het weer is bijvoorbeeld moeilijk te voorspellen, omdat er teveel variabelen in het spel zijn die wij niet allemaal kunnen controleren of kennen. Er zal dus altijd onvoorspelbaar gedrag in het weer zitten, of in bijvoorbeeld de werking van de menselijke hersenen. Dat is voor mij volledig acceptabel. Maar ik vind het overbodig om daar bovenop dan nog de wetten van quantummechanica te hebben, waarin toeval zit ingebakken in de formulering van de theorie. Mijn vermoeden is dat de quantummechanica, zoals wij die nu kennen, een gevolg is van het feit dat we de natuurwetten niet goed kennen en begrijpen. Daar mag niemand over verbaasd zijn. Nee, de natuurkunde is nog lang niet klaar. Daar gaan misschien nog wel honderd generaties overheen. Dan heb je misschien een kans dat er een fundamentele natuurwet gevonden wordt die wel helemaal deterministisch is. Maar zolang we die wet niet hebben zullen we moeten leven met het feit dat de wetten die we wel hebben gevonden niet deterministisch lijken te zijn.

Tot slot, waar wilt u in de toekomst mee bezig zijn?


Professor Gerard ’t Hooft heeft zelf ook een interessante website met veel meer informatie.

Daarnaast heeft hij een beknopt populair wetenschappelijk boek geschreven over elementaire deeltjesfysica, bedoeld voor geinteresseerde leken:
De bouwstenen van de schepping
Een zoektocht naar het allerkleinste

Verschenen bij uitgeverij Prometheus. Daar zal binnenkort ook een heel ander boek verschijnen:
Planetenbiljart, over science-fiction en echte natuurkunde.

Een uitgebreide autobiografie over Professor Gerard ’t Hooft is te vinden op de site van de Nobelprijs.