Ik ben niet echt als natuurkundige geboren. Op de middelbare school hielden “alpha”en “beta” elkaar behoorlijk in evenwicht, hoewel ik wel in de exacte richting eindexamen heb gedaan. Tijdens de voorlichtingsdagen voor de universiteit die ik bezocht, richtte ik me in eerste instantie zelfs op Geschiedenis, Chinees en Nederlands, dus leken de letteren het te winnen. Uiteindelijk ben ik toch natuurkunde gaan studeren. Dat kwam voort uit het gevoel dat ik misschien toch iets met die harde kant moest proberen. Daar had ik op school tenslotte voor gekozen. Het natuurkunde-onderwijs op school was eigenlijk nooit zo bijzonder geweest en de stof vaak verre van spannend. Gek genoeg maakte dat het vak juist ook wel weer een beetje mysterieus.....
Achter het gordijn van de werkelijkheid
Eenmaal begonnen heb ik met zeer veel plezier gestudeerd, zeker toen ik tegen mijn derde jaar de smaak van theorie en wiskunde te pakken kreeg. De kick om als het ware “achter het gordijn” van de werkelijkheid te kunnen kijken en voorspellingen te doen over zaken die ver voorbij je dagelijkse intuïtie liggen, spraken me zeer aan. De keus om in de wetenschap door te gaan leek dan ook voor de hand te liggen. Toen ik een promotieplaats aangeboden kreeg, heb ik die mogelijkheid gelijk gegrepen.
Beter voetballer dan soigneur
Toen de promotie in zicht kwam, ben ik toch weer gaan nadenken over wat ik echt wilde. Ik had inmiddels een paar jaar in het wetenschapsbedrijf meegedraaid en voelde hier en daar de beperktheid klemmen van een leven opgesloten in een studeerkamer. Het leek me leuk om meer in de maatschappij te staan en ik heb rondgekeken bij gloeilampenfabrieken, wetenschappelijke uitgevers, oliemaatschappijen, adviesbureautjes en organisaties op het gebied van wetenschapsbeleid. Uiteindelijk bleek ik toch niet klaar te zijn met de natuurkunde. Om in sporttermen te spreken: als je van voetbal houdt, voelt het beter om speler te zijn dan teambegeleider of soigneur.
Menselijk genoom
Ik heb naderhand geen moment van spijt gehad van mijn keuze. Er zijn weinig bezigheden waar je zo voortdurend met steeds weer nieuwe en verrassende dingen in aanraking komt als in onderzoek doen. Zo ben ik de afgelopen jaren bezig mezelf om te scholen tot biofysicus. De geweldige vlucht die de levenswetenschappen de afgelopen jaren doormaken (denk aan het ontrafelen van het menselijk genoom) laat ook een heel nieuw vakgebied opbloeien. Dat vakgebied ligt ergens op de grens tussen natuurkunde, biologie, scheikunde en wiskunde, en wordt tegenwoordig vaak systeembiologie genoemd. Dit is een bijna nog geheel braakliggend terrein en iedere stap die je hierin zet, doet toch weer een beetje denken aan de pret die je als kind beleeft als je als eerste in een ongerept veldje je voetsporen kan achterlaten.
De natuurkundige huishouding
Ook blijkt de wetenschappelijke wereld veel verder te reiken dan alleen je studeerkamer. Als groepsleider op AMOLF en buitengewoon hoogleraar in Wageningen ben ik verantwoordelijk voor het aanwerven van fondsen, het begeleiden van mensen en het verzorgen van onderwijs. Daarnaast draag ik mijn steentje bij aan het collectieve en over het algemeen zeer democratische proces waarmee de natuurkunde in Nederland haar eigen “huishouding” voert. Op dat niveau spelen de politiek, de economie en de verwachtingen van de samenleving weer een grote en terechte rol.