Edutopia

Onderwerp:

In dit artikel geef ik een synopsis van mijn boek Edutopia.

In dit artikel geef ik een synopsis van mijn boek Edutopia.
Edutopia is het ideale onderwijsland dat nooit zal komen. In Edutopia beschrijf ik een blauwdruk voor ander algemeen vormend onderwijs. Mijn model mikt niet op politieke haalbaarheid en houdt zich niet bezig met de discussies van dit moment zoals de zwarte scholen-problematiek, de problemen van het studiehuis of het nieuwe leren. Ik wil een visioen scheppen. Het onderwijs is mijns inziens niet teveel maar te weinig vernieuwd. De school lijkt nog sprekend op die van 50 jaar geleden terwijl de rest van de wereld finaal is veranderd.

Analyse

De analyse van onderwijs kan worden gestructureerd door drie vragen:

  • hoe moet geleerd worden
  • wat moet geleerd worden
  • waarom moet er geleerd worden.

Vrijwel alle discussies over het onderwijs hebben betrekking op de hoe-vraag. Die vraag gaat over onderwerpen zo divers als de schoolgrootte, het nut van nieuw leren en de noodzaak van huiswerk.

Bij het ontwikkelen van mijn ontwerp laat ik me leiden door de vraag: “Wat moet er geleerd worden?” Deze vraag kan alleen beantwoord worden nadat een andere vraag is beantwoord: “Waarom is het nodig dat kinderen naar school gaan, of wel, wat is de functie van het onderwijs?” Mijn antwoord: We sturen kinderen naar school om ze voor te bereiden op volwassenheid ten behoeve van henzelf en de maatschappij. Het onderwijs moet aansluiten op de natuurlijke ontwikkeling die een jong mens naar volwassenheid doormaakt. Het kind moet zich dus ontwikkelen, en dat is meer dan leren. Daarbij moeten we ons realiseren, dat de mens genetisch niet verder is geëvolueerd dan tot jager-verzamelaar.

Nu kan de wat-vraag worden beantwoord. Mijn uitgangspunten leiden tot onderwijsinhouden, liever ontwikkelinhouden, die sterk afwijken van die in de bestaande school. De oude vakken kunnen nooit leiden tot een werkelijke ontwikkeling.

Het onderwijsprogramma moet zorgen voor de vorming – de ontwikkeling van de eigen persoon. de socialisatie – de ontwikkeling van de relatie met de wereld. De school zal bewust vorm moeten geven aan wat altijd al in het verborgene een onderdeel van het leerproces is geweest. Daarnaast moet het onderwijs selecteren, vriendelijker gezegd kwalificeren. De maatschappij vraagt dat het onderwijs informatie verschaft over de kwaliteiten van de leerlingen die het onderwijs verlaten.

Het antwoord op de wat-vraag ofwel het curriculum bestaat daarom om te beginnen uit de drie aandachtsgebieden:

  • het ik – onder andere onderdelen als filosofie, kunstzinnige expressie
  • de naaste – onder andere onderdelen als psychologie, sport
  • de samenleving – onder andere onderdelen als recht, ethiek

De volgende twee aandachtsgebieden, nadrukkelijk geplaatst ná maar meer tijd vergende dan de voorgaande, zijn:

  • tijd en plaats - o.a. archeologie, aardrijkskunde
  • gereedschappen - o.a. geletterdheid, wetenschappen, technieken

Verdere uitwerking leidt tot een onderwijsmodel dat drastisch afwijkt van het bestaande. Enkele aspecten:

  • andere schooltypen: kleuterschool, basisschool, junior school, senior school, kleinere scholen die toch een breed aanbod hebben
  • korter algemeen vormend onderwijs dan nu
  • een nieuwe visie op de kosten van onderwijs
  • afschaffing van eindexamens en dus meer curriculum keuzevrijheid voor school en leerling
  • intensief inspectiesysteem om het civiel effect van diploma’s te garanderen
  • een school midden in de samenleving
  • twee typen docent, beide goed betaald en van masters niveau: de mentor en de leraar
  • introductie van begrippen als flow, multiple intelligence, joint attention en andere moderne opvattingen van belang voor het onderwijs
  • heterogeen onderwijs
  • meer keuzevrijheid voor de leerling, de school als supermarkt.

Enkele tekstfragmenten

Schooltijd

Het langere verblijf op school heeft merkwaardige consequenties. Ver voorbij het bereiken van de biologische vruchtbaarheid en dikwijls lang na het uitgroeien van alle lichamelijke en geestelijke vermogens bewegen jongeren zich in een seculier deel van de maatschappij. Meestal wonen ze nog bij hun ouders, maken dus deel uit van een soort natuurlijke samenlevingsvorm. Maar een groot deel van de tijd brengen zij door met leeftijdgenoten, en vormen zo een afgesloten deel van de maatschappij: de jeugd. Het heeft geleid tot de jeugdcultuur. Deze jeugdcultuur legt zo een enorm beslag op het maatschappelijke leven, dat we het nauwelijks nog in de gaten hebben. Het grootste deel van de muziekindustrie, een groot deel van het bedrijfsleven, denk aan de horeca, andere onderdelen van de vermaaksindustrie zoals film, tv, radio, textielindustrie, de wereld van de mode en schoonheidsartikelen, tijdschriften, de sportwereld - al deze maatschappelijke activiteiten zijn ten dele of voor een heel groot deel gericht op en worden in stand gehouden door dat merkwaardige afgescheiden deel van de bevolking: de jeugd.

Deze ontwikkeling is mede het gevolg van de verblijftijd in het voltijdonderwijs, veel langer dan vroeger. Het is geen gunstige ontwikkeling. De jeugd, eigenlijk de jonge volwassenen, bewegen zich in een samenleving met een gekunsteld karakter. Gezinsvorming en het krijgen van kinderen worden uitgesteld. Tijdens deze periode van maximale vitaliteit, energie en intelligentie zitten de jonge mensen op school of universiteit in plaats van deel te nemen aan de maatschappelijke processen.

De langere schooltijd leidt mensen in een maatschappelijke positie die niet correspondeert met wat biologisch te verwachten zou zijn. De jeugd duurt zolang dat de jonge jeugd socialiseert niet richting volwassenheid maar richting oude jeugd, een bizarre situatie. Het is alsof jeugd de volwassenheid vervangt.

Een verre kennis, in de dertig al, heeft plannen een opleiding te volgen om er later de volwassenheid mee te starten in een eerste reguliere baan. Als tenslotte de studie is voltooid blijken de mogelijkheden voor werk tegen te vallen. Het meisje, nu een veertigster, wordt in een keer een oude vrouw waarvoor geen plaats meer is in de maatschappij. Echte volwassenheid is overgeslagen.

Deze situatie van discrepantie tussen de maatschappelijke en biologische situatie is niet uniek. Dit ondergaan ook werklozen, vluchtelingen en vroeg gepensioeneerden. Deze groepen beschouwen het verschil tussen de maatschappelijke situatie en de biologische behoeften terecht als een onplezierige situatie.

Nog een keer naar 50 jaar terug in de tijd. Toen nam een veel kleiner deel van de jong volwassenen deel aan het onderwijs en leefde dus gescheiden van de volwassen maatschappij. Het waren de “studenten”. Die groep leefde toen ook in een afgescheiden klein maatschappijtje: het studentenleven. Ook daar ontwikkelden zich sociale stucturen die weinig met de werkelijkheid van doen hadden: de studentenvereniging met zijn eigen studentensociëteit, groentijd, en een heel scala aan activiteiten en organisatievormen binnen een eigen afgesloten wereld. Die studentenwereld is een soort voorloper van de veel uitgebreider jeugdcultuur van nu.

Kennis

De beta-wetenschappelijke kennis onderscheidt zich van andere academische kennis. Naast de regels van toepassing op de academische kennis geldt voor de beta-wetenschappelijke kennis nog meer. Er dient consistentie te zijn met eerder gevormde kennis, de kennis is ontwikkeld gebruik makend van logische regels en ook door anderen reproduceerbare experimenten onder vermelding van waarnemingen, kwalitatief en kwantitatief.

De beoefening van de beta-wetenschap heeft geleid tot een complex maar behoorlijk stabiel bouwsel van kennis op de gebieden van wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie. Ik spreek van een bouwsel om de samenhang tussen en de onderlinge afhankelijkheid van de vele delen aan te duiden. Zodra consistentie ontbreekt, wordt deze gemeld en wordt naarstig naar een oplossing gezocht. Falsificatie-regels heeft Popper voor dit soort kennis bedacht.

Binnen de disciplines geologie, economie, geneeskunde en recht is tot op zekere hoogte ook een gedegen structuur te vinden, maar hiervan is in veel mindere mate sprake op gebieden als de geschiedenis, psychologie en de sociale wetenschappen.

De omvang, degelijkheid en toepasbaarheid van het betabouwsel is zodanig dat het belang van deze kennis alle andere kennis overschaduwt. De beta-wetenschappelijke kennis zelf en de in de wetenschappen gehanteerde methodiek is zo succesvol, dat deze op alle terreinen van het leven is doorgedrongen. Velen beschouwen al het denken en handelen dat niet op deze kennis en deze methode is gebaseerd als inferieur. Het is een makkelijk te bestrijden standpunt. Geen verstandig mens zoekt zijn levenspartner op wetenschappelijke wijze.

De school als instituut van kennisoverdracht heeft zich niet kunnen onttrekken aan de invloed van dit betabouwsel, ten koste van belangrijke aspecten van het onderwijs.

Kosten

De overheidsuitgaven per leerling per jaar bedragen in het primair onderwijs circa € 3700, in het voortgezet onderwijs € 5600 (cijfers van het Ministerie van OC&W van 2004). Daarbovenop komen de kosten die de ouders maken voor het onderwijs van hun kroost: schoolgeld, boeken en dergelijke.

Er is echter een enorme kostenpost welke stelselmatig wordt vergeten of genegeerd. Ieder jaar dat een jong mens aan het onderwijs deelneemt, is dat jongmens niet beschikbaar voor een economische bijdrage aan de maatschappij. Laat ik dat met een eenvoudig voorbeeld toelichten. We vergelijken de ééneiïge tweeling Vroeg en Laat beide afstuderend als ingenieur, Vroeg op de leeftijd van 23 jaar, Laat, die een jaar verliest door een gebroken been, op 24-jarige leeftijd. Laat begint zijn carriere een jaar later dan Vroeg. Laten we aannemen dat deze jonge mensen exact dezelfde carriere doorlopen en op 65-jarige leeftijd met pensioen gaan. Als Vroeg 63 jaar oud is verdient hij hetzelfde salaris als Laat op zijn 64ste. Als Laat met pensioen gaat, heeft hij 41 jaar gewerkt, 41 jaar inkomen genoten en 41 jaar bijgedragen aan de economie van de maatschappij. Vroeg heeft dat bij zijn pensioenering 42 jaar gedaan. Vroeg verdient in zijn leven het inkomen van één jaar aan het eind van zijn carriere meer dan Laat. Het jaar dat Laat verloor door het gebroken been kost hem een jaarsalaris, laten we zeggen €50 000. Dat is wat hij gedurende zijn beroepsleven minder verdient dan Vroeg. Deze €50 000 zijn de kosten van het extra studiejaar van Laat. Die kosten zijn dus een grootteorde groter dan wat wij als de feitelijke onderwijskosten beschouwen.Omdat de economische bijdrage aan de maatschappij altijd meer is dan het verdiende loon, kost het de maatschappij nog meer dan deze €50 000. >

Traagheid

Vijftig jaar geleden kreeg ik geen antwoord op mijn vraag: “Waarom moet ik dit leren?” In de afgelopen vijftig jaar is het onderwijsprogramma niet fundamenteel veranderd. Nog steeds moeten onregelmatige werkwoorden worden vervoegd, leren de kinderen worteltrekken, de wet van Ohm en de betekenis van pH. Met een neutraal oog kijkend is het verbazingwekkend, nee, absurd dat de oude onderwijsinhouden inclusief de ordening naar bestaande vakken is blijven bestaan. Onze Westerse wereld is immers in een halve eeuw heel veel veranderd zoals ik eerder besprak. Je zou mogen aannemen dat daar de weerslag van te vinden zou moeten zijn in het onderwijs. Dat is niet zo en dat betekent dat er krachten zijn die aanpassing aan de veranderende maatschappij tegengaan ofwel de afwezigheid van krachten die tot verandering leiden. Laat ik ze kort noemen:

1 De noodzaak van selectie dwingt tot voor iedereen (binnen schooltypen) dezelfde programma’s in een vakkenstructuur. De vakkenstructuur maakt het mogelijk leerlingen te vergelijken. Iedere verandering heeft grote consequenties: andere examens, andere boeken, extra werk voor docenten, en dat alles in het hele land. Een landelijke CITO-toets en een landelijk eindexamen zijn alleen mogelijk omdat allen die aan de toets of het examen deelnemen dezelfde kans hebben gehad dezelfde onderwijsinhoud te leren.

2 Het vaststellen van onderwijsinhouden is een bezigheid die bedreven wordt door de onderwijsgevenden zelf. In het algemeen-vormend onderwijs worden de onderwijsinhouden vastgesteld door commissies die in meerderheid bestaan uit leraren en didactici. Bijna altijd is er sprake van commissies die het programma van één vak vaststellen en dit soort commissies bestaat uit mensen die expertise op dat ene vakgebied hebben.

Pogingen iedere keer weer, om mensen buiten de betreffende onderwijsvorm invloed te geven bij het vaststellen van inhouden falen. Het ontbreekt de buitenstaanders aan een grondige kennis van het betreffende onderwijs. Er is het aardige voorbeeld van de hoogleraar die een vwo-examenprogramma voorstelt dat sterk door zijn eigen ervaringen als scholier in de jaren ’50 is gekleurd.

Binnen het onderwijs zelf ontbreekt het aan expertise buiten de bestaande onderwijscontent. Anders gezegd: de kennisdeskundigen ontbreekt het aan kennis van het onderwijs, de onderwijsdeskundigen ontbreekt het aan deskundigheid over de kennis die in de maatschappij nodig is. De laatsten stellen dan maar de onderwijsinhouden vast en handhaven de bestaande kennis.

Juist recent zijn er pogingen anderen te betrekken bij de ontwikkeling van onderwijsinhouden te betrekken, onder andere in de profielcommissies voor de tweede fase van het voortgezet onderwijs. De buitenstaanders zijn hier in meerderheid. Helaas zijn die buitenstaanders over het algemeen mensen uit het wetenschappelijk onderwijs. Wetenschappers zijn a priori niet de personen die het beste kunnen oordelen over de inhoud van de algemene vorming. Misschien menen zij dat de naam “voorbereidend wetenschappelijk onderwijs” hen legitimeert vast te stellen wat de inhoud zou moeten zijn dat de leerlingen voorbereidt op het onderwijs dat zij gaan geven. Maar dat zou inhouden dat leraren in het voortgezet onderwijs zouden moeten beoordelen wat het curriculum van de basisschool zou moeten zijn. De denkfout is dat ieder type onderwijs nooit slechts voorbereiding op ander onderwijs kan zijn. Het dient een op zichzelf staande activiteit te zijn ten behoeve van de ontwikkeling van de leerling.

3 Curriculum veranderingen hebben consequenties voor de werkgelegenheid in het onderwijs. Frans afschaffen betekent werkeloosheid voor leraren Frans.

Nog in de tijd van onderwijsminister Pais ging mijn kollega, de docent Frans, rond met een handtekeningenlijst in de docentenkamer. Nee, natuurlijk was iedereen, bijna iedereen, collegiaal en zo vriendelijk te tekenen. En dus concludeerde Den Haag: ons voorstel wordt “niet gedragen door het veld”. Nee, ik tekende niet.

4 De maatschappij of elementen daarvan, bedrijfsleven, politiek, ouders, hebben geen notie van hoe en wanneer onderwijsinhouden worden vastgesteld, realiseren zich dikwijls niet eens de mogelijkheid van keuzes.

5 Ieder hecht grote waarde aan zijn kennis, schat deze hoger dan kennis waarover hij niet beschikt. Deze algemeen verspreide emotie heeft een sterk conserverende werking. Ouders wensen hun kinderen de kennis toe die zij hoog achten, de kennis waarover zijzelf beschikken.

6 De bevolkingsgroep die onderwijs geeft is behoudzuchtig. Het zijn mensen die een beroep kiezen dat een conserverende functie heeft. Zij zien het als hun taak bestaande kennis (en vaardigheden) over te dragen aan een nieuwe generatie, met het doel dat die kennis behouden blijft.

7 Misschien de belangrijkste van de curriculum conserverende krachten: wat in het algemeen vormend onderwijs wordt geleerd is voor het grootste deel kennis waarvan het beheersen of ontbreken weinig of geen consequenties heeft voor het leven in volwassenheid.

Meer over Edutopia vindt u op www.robknoppert.nl.