Dag Sarmila,
laten we beginnen met vraag 2:
Beschouw luchtmoleculen als kleine tennisballetjes die rondvliegen en daarbij steeds tegen elkaar en tegen de voorwerpen rondom hen botsen:
Zet een deur op een kier en nodig een klas kinderen uit om van één kant zo snel mogelijk zo veel mogelijk tennisballen tegen de deur aan te gooien: al die ballen samen oefenen een behoorlijke druk uit op de deur, de deur zal open zwaaien.
Hoe meer ballen, hoe hoger de druk op de deur.
Hoe sneller de ballen, hoe hoger de druk op de deur.
Luchtmoleculen zijn natuurlijk maar heel klein, maar ze zijn met letterlijk triljarden, en ze zijn héél snel.
Ben je zover mee?
groet, Jan