Soortelijke warmte

Robin stelde deze vraag op 25 januari 2020 om 16:23.

Ik heb dus een vraagje: hoe komt het dat de soortelijke warmte in het experiment dat ik heb gedaan hoger is dan de 4,18? 

Reacties

Theo de Klerk op 25 januari 2020 om 17:26
Allerlei mogelijkheden:
- delen van je meting zijn fout (misschien eigen schuld maar het kan ook door onvoorziene warmtelekken komen of onnauwkeurige meetapparatuur)
- je hebt een rekenfout ergens gemaakt
- natuur en theorie (of tabelwaarden) komen zelden precies overeen

en tenslotte:
- alle boeken en tabellen zitten er naast en jij hebt het goede gemeten. Maar dat moet dan wel voor iedereen reproduceerbaar zijn...
Robin op 25 januari 2020 om 17:29
maar er stond dat het juist hoger was, en dan moest ik uitleggen goed dat kwam? Dus ik snapte het niet echt...

Robin
Jan van de Velde op 25 januari 2020 om 19:37
Dag Robin,

Je rept met geen woord over welk experiment je hebt uitgevoerd, en we zitten hier niet over je schouder mee te kijken. Dat maakt het voor ons natuurlijk wel héél lastig om te verklaren wat er aan de hand zou kunnen zijn. 

Maar stel nou dat jij stomweg een bakje water opwarmde met een dompelaartje.
Je pakt een liter water, laat je dompelaartje 209 000 J warmte in dat water steken.
Daardoor warmt jouw water 40oC op. Je gaat rekenen en vindt een soortelijke warmte van 5225 J/kgK.
Dat is dan meer dan de verwachte 4180 J/kgK . 

Is zoiets wat je bedoelt? 

groet, Jan
Robin op 25 januari 2020 om 20:40
Ja sorry, ik was het gewoon helemaal vergeten. Maar ja het is een experiment met het water opwarmen met een dompelaar.
Jan van de Velde op 25 januari 2020 om 20:46
Dag Robin,

dan denk ik dat wanneer je kunt uitleggen waarom ik in mijn gedachtenexperiment hierboven 5225 J/kgK vond jouw probleem ook is opgelost.

Als je dat niet rondgedacht krijgt, denk dan eens andersom: hoeveel had mijn litertje water theoretisch moeten opwarmen met die 209 000 J? 

Groet, Jan

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Clara heeft zesentwintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Clara nu over?

Antwoord: (vul een getal in)