koken en verdampen van water

Axel stelde deze vraag op 10 januari 2010 om 17:40.
Na het lezen van een hoofdstukje over aggregatiestoestanden van water ben ik compleet de weg kwijt... Volgens mij zie ik iets over het hoofd. Maar wat? Ik begrijp dat water op het kookpunt overgaat in de gasvorm: stoom. Een stukje verder wordt doodleuk gepraat over "waterdamp" dat zich in de lucht bevindt. Bij temperaturen vér beneden het kookpunt. Deze waterdamp kan ook condenseren op een koud oppervlak, volgens het boek. En condenseren is toch echt het overgaan van de gasvorm naar vloeistofvorm. Dus waterdamp, vér beneden het kookpunt, is toch echt water in gasvorm. Maar dan toch stiekem ver beneden het kookpunt. Populair gezegd. "Schiet mij maar lek." Wie helpt mij uit de droom? Met dank,Axel  

Reacties

Jan op 10 januari 2010 om 20:21
Dag Axel,

Tussen de verschillende fasen bestaat er altijd een evenwicht.

Moleculen bewegen bij temperaturen boven 0 kelvin. Ze trillen op hun plaats, of in een vloeistof trillen ze én bewegen ze door elkaar heen, daarbij oefenen ze dus steeds wisselende krachten op elkaar uitwaarmee ze dus ook (bewegings)energie op elkaar kunnen overdragen. Een mooi geanimeerd plaatje van de mogelijke manieren voor een watermolecuul om inwendig te bewegen:



De moleculen in vaste stoffen en vloeistoffen hebben een gemiddelde snelheid (en hoe hoger de temperatuur, hoe hoger die gemiddelde snelheid). Maar "gemiddeld" betekent dat er snellere en tragere zijn. Moleculen in een vloeistof oefenen aantrekkende krachten op elkaar uit, en blijven daarom bij elkaar. Maar krijgt zo'n snellere nog een extra duwtje van een buurmolecuul in de goeie richting dan kan het zomaar zijn dat hij uit het vloeistofoppervlak losslaat en in de gasfase terechtkomt.

Andersom, in de gasfase vliegen die moleculen (met ook weer een gemiddelde snelheid) alle kanten op, botsen met elkaar, en in dat driedimensionale wildgeworden biljart vliegt er dus regelmatig een molecuul richting het vloeistofoppervlak. Als dat met lagere snelheid gebeurt, en de klap wordt opgevangen door meerdere moleculen, dan blijft dat molecuul in de vloeistoffase. Maar er is ook een kans dat dát molecuul wel in de vloeistof blijft, maar bij zijn botsing een ander molecuul de gasfase incaramboleert.
Zie je het voor je?

Dat is dus allemaal een kwestie van kansen. Verhoogde temperatuur betekent een verhoogde gemiddelde snelheid, en dus een verhoogde kans dat een zeker molecuul de gasfase zal ingaan, en een verlaagde kans dat hij bij latere terugkeer in de vloeistoffase blijft én geen anderen bij die botsing de gasfase ingaan. Per saldo gaan er dan dus meer moleculen de gasfase in dan uit. Alleen, die gasfase komt op een gegeven moment zó vol te zitten dat ook het aantal moleculen dat per seconde per ongeluk terug die vloeistoffase terug indondert even hoog wordt als het aantal moleculen dat per seconde de gasfase wordt ingeschopt.

Oók dan treedt er dus verdamping op. Maar er zal dan evenveel water ook weer condenseren. Netto verandert er niks, behalve als je moleculen zou kunnen merken. Stel je voor dat je watermoleculen met een rood etiketje in je vloeistof stopt, en watermoleculen met een blauw etiketje in de gasfase erboven. Ga na verloop van tijd kijken, en je zult bemerken dat in beide fasen beide etiketjes te vinden zijn, in gelijke verhoudingen bovendien. Het is een evenwichtsproces.
Nieuw evenwicht bij hogere temperatuur is ontstaan. Dan is de lucht zogezegd "verzadigd" met waterdamp.

Het kookpunt wil niks anders zeggen als dat bij die temperatuur de gemiddelde snelheid van de moleculen zó hoog is geworden dat ze elkaar nooit lang kunnen vasthouden, en dus geen vloeistof meer kunnen vormen, tenzij je de druk verhoogt (en ze zo dwingt om dichter bij elkaar te blijven). Dan nóg komt er een temperatuur waar je de druk kunt verhogen zoveel je wilt, er zal geen vloeistof meer gevormd worden. Dat heet dan de kritische temperatuur. 

Het hele evenwichtsgebeuren treedt ook op tussen vloeistof en vaste stof, zelfs tussen vaste stof en gas. Daarom kan ijs ook direct sublimeren tot waterdamp, en waterdamp direct "rijpen" tot ijs.

Beetje duidelijk zo?

Groet, Jan
Axel op 10 januari 2010 om 20:42
Hallo Jan,

Hartelijk dank voor de uitgebreide uiteenzetting. Ik moet het nog (een paar keer) lezen en stap voor stap begrijpen.

Ik kom er nog op terug!

Axel
Axel op 11 januari 2010 om 21:41
Dag Jan,
Na het bestuderen van jouw mooie uitleg, de bijdrage over "verdamping" op wikipedia (http://nl.wikipedia.org/wiki/Verdamping) en een uitleg over fasediagrammen (en de anomalie bij water), is e.e.a. wel duidelijker geworden. Maar nog niet helemaal!

Als de overgang van de vloeibare fase naar de gasfase niet exact bij één bepaalde temperatuur plaatsvindt, maar juist geleidelijk, bij lagere temperaturen, dan vraag ik me nog steeds af...

... wat nu eigenlijk een kookpunt is. De kritische temperatuur lijkt me een punt met meer interessante (meer concrete) eigenschappen.

... waarom sommige natuurkundeboeken voor het VWO knalhard over de overgang naar de gasfase bij het kookpunt spreken, en een bladzijde verder zónder enige uitleg doodleuk over waterdamp in de lucht spreken. Mijn vraag van gisteren ontstond namelijk naar aanleiding van het bestuderen van het natuurkundeboek van een meisje dat in de tweede klas zit.

Groet,
Axel
Jan op 11 januari 2010 om 23:08
Dag Axel,

kookpunt:
De moleculen in de vloeistof oefenen een "druk" op elkaar uit om elkaar dat wateroppervlak uit te krijgen. Als die onderlinge druk (door hoger wordende temperatuur) groter wordt dan de luchtdruk boven het water plus de druk van de waterkolom bóven de moleculen, dan ontstaan er al ONDER het wateroppervlak dampbellen. Dat heet koken. Maar dat is weinig anders dan razendsnel verdampen (omdat er een véél groter oppervlak -al die bellen- beschikbaar is). Hoe snel het water dan verkookt hangt af van hoe snel je de energie (warmte) toevoert.

Bij die temperatuur is de gemiddelde bewegingsenergie zó groot geworden dat een tikje meer energie ervoor zorgt dat de krachten tussen de moleculen in de vloeistof niet meer voldoende zijn om de moleculen bijeen te houden. De moleculen kúnnen in dit geval niet meer bewegingsenergie krijgen (en dus kan de temperatuur van de vloeistof niet hoger worden) zónder los te slaan. De toegevoerde energie wordt gebruikt om bindingen te verbreken, we bemerken geen temperatuursverhoging. De temperatuur verandert niet totdat alle vloeistof is verdampt.

De temperatuur waarbij dit gebeurt is afhankelijk van de druk boven de vloeistof. Hoe harder er op de vloeistof wordt gedrukt hoe meer bewegingsenergie de moleculen nodig zullen hebben om los te slaan. Bij hogere drukken wordt het kookpunt dus hoger (en andersom). Maar bij iedere druk is er dus een nauwkeurig te bepalen temperatuur (lees: gemiddelde bewegingsenergie van de moleculen) waarbij een vloeistof zal koken, dwz een temperatuur waarbij alle extra toegevoerde energie gebruikt zal worden voor het losmaken van bindingen.

Wat betreft je tweede vraag, waarom "we" daar in een tweede leerjaar lichtjes overheen stappen..... Wil jij iemand die voor het eerst sinds een paar maanden het vak natuurkunde krijgt met kinetische molecuultheorie confronteren? De doodenkele keer dat ik zo'n vraag krijg in zo'n 2e of 3e klas zeg ik simpelweg dat de moleculen in de vloeistof elkaar proberen vast te houden, dat dat beneden de kooktemperatuur vaak nog lukt maar daarboven absoluut niet meer. Dat is, gesproken, geen leugen. Maar zet je zoiets zwart op wit op papier dan moet je er eigenlijk al veel meer bij gaan halen om het nog ergens op te laten lijken. Dus de methodes laten het, wijselijk denk ik, aan de docenten over om dat in voorkomende gevallen op te vangen. Daar worden we ook voor betaald. ;-) 

Groet, Jan

Axel op 20 januari 2010 om 20:11
Dag Jan,

Het is me helemaal duidelijk. Ik begrijp ook dat de theorie voor bepaalde doelgroepen enigszins "geabstraheerd" wodrt.

Heel veel dank voor je duidelijke toelichtingen!

Tot de volgende keer,

Axel

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Clara heeft zesentwintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Clara nu over?

Antwoord: (vul een getal in)