F = C x u

Yh stelde deze vraag op 23 april 2023 om 17:06.

Hallo,

Je hebt de volgende situaties:
1. Een stilstaande veer zonder massa eraan. (Zonder u)
2. Een stilstaande veer met massa eraan. (Met u = getal, tov situatie 1)
3. Een veer met massa eraan die in beweging is gebracht. (Met u is uitrekking tov situatie 2)

In situatie 1 gebruik je de formule F = C x u niet.
In situatie 3 gebruik je de formule F = -C x u wel.

Ik dacht dat je in situatie 2 de formule F = -C x u niet mocht gebruiken, maar als je de veerconstante daar wilt berekenen gebruik je Fzw = C x u. Wanneer gebruik je de formule F = -C x u?

En je zou kunnen zeggen dat situatie 3 twee uitwijkingen heeft: (u) tov situatie 1, en (u) tov situatie 2 (dus 1 uitwijking door de massa aan de veer, en eentje door de uitrekking bij het in beweging brengen van de veer), hoezo wordt er in situatie 3 dan geen rekening gehouden met de uitwijking tov situatie 1?

 

Reacties

Jaap op 23 april 2023 om 17:34
Dag Yh,
Het helpt misschien om onderscheid te maken tussen de uitrekking van de veer en de uitwijking van het voorwerp uit de evenwichtsstand.

In situatie 2 geldt Fv=–C·ΔL met ΔL is de uitrekking van de veer, ofte wel hoeveel de belaste veer langer is dan in de onbelaste toestand. Het minteken geeft aan dat de veerkracht tegengesteld gericht is aan ΔL.
Als het voorwerp in rust hangt aan de veer, is de veerkracht omhoog even groot als de zwaartekracht. Door de zwaartekracht is de uitrekking nu ΔL=m·g/C

Als het voorwerp in situatie 3 hangend aan de veer op en neer trilt, is Fv=–C·u de extra veerkracht vergeleken met situatie 2, met u is de uitwijking van het voorwerp uit de evenwichtsstand.
Hierbij hebben we de veerkracht in de evenwichtsstand 'weggestreept' tegen de zwaartekracht.
Als het voorwerp op een zeker moment onder de evenwichtsstand is, geldt ΔL=u+m·g/C
Als het voorwerp op een zeker moment boven de evenwichtsstand is, geldt ΔL=u–m·g/C
Groet, Jaap
Yh op 23 april 2023 om 19:01
Dankuwel!

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Roos heeft vijf appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Roos nu over?

Antwoord: (vul een getal in)