Slinger practicum (T= C· √ℓ.)

anoniem stelde deze vraag op 10 januari 2018 om 16:53.

 we hebben een proef gedaan met een slinger. We moesten een gewichtje van verschillende afstanden van het midden los laten en dan de stopwatch aan zetten en naar 10 slingers weer uitzetten. Dan berekenen hoe lang een slinger duurt.

Daarna kregen we deze formule: T= C· √ℓ. om C te berekenen dus hebben we de formule omgezet naar: C= T/√ℓ. 

De vraag die we er bij kregen was wat is de eenheid van C?

(we dachten zelf seconde per centimeter in het kwadraat omdat je als je meter deelt door seconde dat je dan meter per seconde krijgt maar is dit goed zo niet wat is de eenheid van C dan wel.)

Onze resultaten staan in de bijlagen.
De exacte beschrijving van het practicum staat ook in de bijlage het gaat dan om verwerkingspuntje 2

 

Bijlagen:

Reacties

Theo de Klerk op 10 januari 2018 om 17:10
>C= T/√ℓ.   de vraag die we er bij kregen was wat is de eenheid van C?

Bij natuurkunde (en overal) geldt   links = rechts
Zowel qua grootte  (bijv  5 = 3+2) als in eenheden  (5 appels = 3 appels + 2 appels).
Dus de eenheden waarin je C uitdrukt moeten hetzelfde zijn als waarin je T/√ℓ uitdrukt.
Waarin druk je T uit?
Waarin ℓ?
Waarin dus √ℓ ?
Waarin T/√ℓ ?  Da's de eenheid waarin je C uitdrukt.
anoniem op 10 januari 2018 om 17:53

dankje wel voor je reactie

T druk je uit in seconden (s)
l druk je uit in centimeter (cm)
maar we komen niet uit √ℓ.
druk je √ℓ ook gewoon uit in cenitmeter (cm)?

Jan van de Velde op 10 januari 2018 om 17:58

anoniem plaatste:

druk je √ℓ ook gewoon uit in cenitmeter (cm)?

nee, als je afstand in meter uitdrukt, kun je niet ook de wortel uit de afstand uitdrukken in meter. Afstand in het kwadraat druk je uit in m² . De wortel uit een afstand dus in √m of anders geschreven m½.

Je mag het zonodig uit uitdrukken in cm½, maar dat is ongebruikelijk, en maakt je constante 10 keer zo groot dan wanneer je standaard in meters werkt.

groet, Jan

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Noortje heeft achtentwintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Noortje nu over?

Antwoord: (vul een getal in)