Halveringstijd berekenen als onbekende

Ayoub stelde deze vraag op 19 maart 2017 om 22:44.

 Opgave 20b kom ik helemaal niet uit.. de halveringstijd moet ik berekenen maar die is onbekend. Deze dan wiskundig uitrekenen lukt me niet. Zou iemand me kunnen helpen? Alvast bedankt! P.s zie ook de grafiek! 

Reacties

Theo de Klerk op 19 maart 2017 om 22:46
Halveringstijd is wat het zegt te zijn:
Kijk naar grafiek I . Neem een waarde langs de Y-as (=aantal vervallen/sec) en kijk welke tijd daarbij hoort.  Neem dan de helft van de gekozen waarde langs de Y-as en kijk welke tijd daarbij hoort.  Het tijdsverschil is de halfwaardetijd. In dat tijdsbestek is de activiteit (aantal vervallen/sec) gehalveerd.
Ayoub op 20 maart 2017 om 10:31

Theo de Klerk plaatste:

Halveringstijd is wat het zegt te zijn:
Kijk naar grafiek I . Neem een waarde langs de Y-as (=aantal vervallen/sec) en kijk welke tijd daarbij hoort.  Neem dan de helft van de gekozen waarde langs de Y-as en kijk welke tijd daarbij hoort.  Het tijdsverschil is de halfwaardetijd. In dat tijdsbestek is de activiteit (aantal vervallen/sec) gehalveerd.
Beste Theo, 

Bedankt voor het antwoord. Ik had ook inderdaad vernomen dat het gewoon af te lezen was aan de grafiek. Ik dacht alleen dat ik het moest bewijzen met een berekening. Mij is altijd uitgelegd dat bij "toon aan" opgaves altijd met een formule teruggerekend moet worden naar de gegeven waarden of bekende waarde. 

Aflezen uit de grafiek is hier dus voldoende? 

Ik hoor het graag.

met vriendelijke groet,
Ayoub
Jan van de Velde op 20 maart 2017 om 12:25

Ayoub plaatste:

Aflezen uit de grafiek is hier dus voldoende? 

Als je alleen antwoordt : "ja , dat is 2,8 h" zelfs indien gevolgd door " want dat kun je aflezen in de grafiek" gaat dat weinig punten opleveren.

je gaat dat alleen kunnen aantonen door van minstens twee intervallen waarop de hoeveelheid halveert die begin- en eindhoeveelheid te noteren, en de bijbehorende begin- en eindtijden af te lezen en van elkaar af te trekken, en steeds op 2,8 h uit te komen.

groet, Jan
Theo de Klerk op 20 maart 2017 om 12:37
Als je in je antwoord aangeeft "bij t=t1 zijn er N deeltjes, bij t=t2 zijn er 1/2 N deeltjes, dus halvering bij Δt = t2-t1 dan ben je er al bijna. Doe het voor een 2e interval ook. Voor slechts 1 interval zou de kromme namelijk ook nog een lineaire (=rechte lijn) functie kunnen zijn want ook daar zal N en 1/2 N ergens voorkomen.

Voor nog wat "Nederlandse" tekstverklaring: uit het "Finale" hoofdstuk voor vwo 6 uit methode "Overal natuurkunde":

Toon aan dat:  Laat zien dat een bewering of waarde correct is.

Toon aan of:   Laat zien of een bewering of waarde correct is. Sluit af met een duidelijke conclusie.

Bereken:  Reken de waarde van een grootheid uit met gegevens in de opgave en/of uit Binas.

Bepaal: Stel de waarde van een grootheid vast of reken deze uit op basis van een grafiek, bijvoorbeeld door af te lezen of een steilheid of oppervlakte te bepalen. Soms reken je met het bepaalde gegeven nog verder.

Verklaar, leg uit, beredeneer: Zet op grond van natuurkundige kennis en gegevens uit de opgave denkstappen tot je de uit te leggen bewering hebt verklaard.

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Clara heeft zesentwintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Clara nu over?

Antwoord: (vul een getal in)