Arbeid en Energie?

Niben stelde deze vraag op 04 mei 2015 om 12:59.

Hallo,

Ik was een vwo-examen uit de examenbundel aan het oefenen, en stuitte op vragen van het examen 2011-I. Zie de bijlage. Ik had 3 vragen.

1. Nu loop ik vast op hetvolgende: bij vraag 16 moet je arbeid berekenen, maar met de formule W=f*s kom je nergens. Wel kan je gewoon alle energieën berekenen en optellen, maar waarom is dat dan gelijk aan de arbeid?

2. Bij vraag 17 werd gevraagd gewoon maar wat te tekenen en te construeren, en ik kwam op een ander antwoord dan het correctiemodel, maar het verschil was erg klein. Zij kwamen op 4,7*10^2, ik kwam op 4,6*10^2. Mijn vraag was dan ook: hoe erg is dit op een examen? Is er voor zoiets een marge, of gaan er bij mijn antwoord al punten af?

3. Bij vraag 18 moest logischerwijs de oppervlakte onder één van de boven de x-as getekende "bobbels" berekenen, maar wederom doen ze in het antwoordmodel iets raars naar mijn idee: ze schetsen zo een beetje een driehoek over de bobbel, en gaan van die driehoek de oppervlakte berekenen? Maar ook hier weer heb je toch te maken met een onnauwkeurigheidsfactor van grote mate? Hoe zit dit dan? En wat als je bijvoorbeeld een rechthoek gebruikt?

Sorry voor de vele vragen,

Niben

Bijlagen:

Reacties

Theo de Klerk op 04 mei 2015 om 14:10
1. Arbeid is een ruilmuntje, een "energie overschrijving". Een systeem S1 met energie E1 kan aan een systeem S2 met energie E2 energie afstaan door arbeid W hierop de verrichten. Daarmee neemt de energie van systeem S1 af tot E1-W  en neemt de energie van systeem S2 toe tot E2+W.
Als je kunt uitrekenen dat een systeem energie verliest, dan heeft het dat gedaan door arbeid te verrichten.

2. Het correctievoorschrift geeft aan binnen welke marges een antwoord of tekening goed gerekend moet worden. Bij gebrek hiervan is het aan de nakijkende docent en 2e corrector om een resultaat "goed genoeg" te vinden of niet. Meestal komt dit soort zaken dan ter discussie bij examenbesprekingen door docenten om landelijk een lijn daarin te trekken. In onderhavig geval zal vooral van belang zijn dat je laat zien hoe je een kracht ontbindt langs de elastieken en via de parallellogram methode een bijbehorende lengte van de componenten vindt. Toepassen van de schaalfactor bepaalt dan de "echte" grootte. Als dat allemaal correct gedaan is, zal het goedgerekend worden ongeacht of je een dik of dun potlood hebt gebruikt. Maar een parallellogram met niet evenwijdige zijden of een rare schaalfactor leidt in dit geval tot geen puntentoekenning.

3. Bij vraag 18 tekent men een rechthoek op zo'n manier dat het oppervlak dat buiten de grafiek valt (en men meetelt) even groot is dan dat gedeelte wat binnen de grafiek valt (en men niet meetelt). Als het teveel en teweinig gelijk is, dan is uitrekenen van de rechthoek veel simpeler. Het tekenen van een goede rechthoek vereist een beetje "timmermansoog" en gevoel voor schatten en zal dus altijd een benadering geven. Hier zal bij beoordeling vooral gelden DAT je een zinnige manier hebt bedacht om het oppervlak te bepalen en zal het al snel goed gerekend worden tenzij het bepaalde bedrag onzinnig groot of klein is.

Jan van de Velde op 04 mei 2015 om 14:53

Niben plaatste:

 Zij kwamen op 4,7*10^2, ik kwam op 4,6*10^2. Mijn vraag was dan ook: hoe erg is dit op een examen? Is er voor zoiets een marge, of gaan er bij mijn antwoord al punten af?

in dit soort gevallen zijn er altijd redelijke marges. Hoe redelijk kun je uitvinden door de officiële correctievoorschriften van de betreffende examens erbij te pakken
http://static.examenblad.nl/9336111/d/ex2011/vw-1023-a-11-1-c.pdf



en da's ruim zat, tussen 350 en 390 N, voor wie een béétje netjes werkt. Sloddervossen leveren 1 van de 4 punten in. 


Niben plaatste:

3. Bij vraag 18 ..//..
 Maar ook hier weer heb je toch te maken met een onnauwkeurigheidsfactor van grote mate? Hoe zit dit dan? En wat als je bijvoorbeeld een rechthoek gebruikt




ook hier weer redelijke marges, alles tussen 4,2 en 5,0 m is goed, en als je daarbuiten zit maar wel een of andere oppervlaktebepaling toepast altijd nog 2 van de 3 punten. NB, de oppervlakte van 1 hokje stelt 0,5 m hoogte voor. Je moet dus nogal redelijk slordig te werk gaan om buiten die marge te vallen: bijna een heel hokje teveel of te weinig op de 9....

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Clara heeft achtentwintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Clara nu over?

Antwoord: (vul een getal in)