Bij lenzen en brillen moet je steeds in gedachten houden waar een voorwerp echt staat (v) en waar het voor je oog zou moeten staan om het goed te zien. Daar (b) beeldt de lens/bril het af.

Bij een nabijheidspunt voor het blote oog geldt dat v = n. Dan is f de brandpuntsafstand van het oog en b de afstand lens - netvlies. Positief want het beeld ligt aan de andere kant van de lens dan het voorwerp.

De verwarring begint bij gebruik van lenzen en brillen.

Bij een bril "corrigeer" je voor oogafwijkingen. Als het oog op v = n = 0,6 m scherp kan zien maar je wil een boek op 0,2 m kunnen lezen, dan moet je (lees)bril hiervoor corrigeren. v = 0,2 m (daar houd je het boek), b = 0,6 m (daar "projecteert" de bril het boek zodat je oog het scherp kan zien). Dan kun je voor de bril berekenen:  v =  0,2 m ,  b = - 0,6 m (immers aan dezelfde kant als v dus negatief) en daar rolt de sterkte van de bril uit: S = 1/f = 1/0,2 - 1/0,6 (=+ 3,3 dpt) 
In dit geval is het nabijheidspunt voor het oog met bril 0,2 m maar voor het blote oog 0,6 m.  Je beschouwt het oog+bril (of lens) dan als een enkel optisch systeem ipv de twee losse lenzen die het echt zijn.

In beide gevallen is de beeldafstand van het oog de afstand ooglens - netvlies. De  brandpuntsafstand van het (maximaal geaccomodeerde) oog zal zo kort mogelijk zijn als de ooglens toelaat. (1/f = 1/v + 1/b met nu v = 0,6 m en b afstand lens-netvlies, ca. 1,2 cm)